Hij besloot zelf poolshoogte te gaan nemen en wist met twee man de brandende trein te bereiken. Zijn verslag vermeldt dan het volgende. Een en ander maakt het wel zeer onwaarschijnlijk, dat inderdaad ter plaatse parachutisten zijn opgetreden. Terwijl zich het bovenstaande afspeelde, had C.-20 R.I., die zijn cp. bij halte Pompstation had gevestigd, tevergeefs getracht verband te krijgen met 111-16 R.I. Een uitgezonden patrouille trof nergens delen van dit bataljon aan. Om 16.40 kwam echter op de cp.-20 R.I. een bericht binnen van C.-III-16 R.I. meldende, dat dit bataljon in de uitgangsstelling gereed stond en, behoudens tegenbericht, om 16.40 voorwaarts zou gaan. C.-20 R.I., die geen bevel tot voorwaarts gaan had gegeven en eerst het verband tussen beide bataljons verzekerd wenste te zien, zond een officier naar C.-III-16 R.I. om deze in te lichten. Om 17.30 was noch van de uitgezonden officier, noch van 111-16 R.I. iets naders vernomen. C.-20 R.I. meldde het gebeurde telefonisch aan C.-I L.K., die daarop gelastte, dat 111-12 R.I. eveneens voorwaarts moest gaan, hetgeen om 18.00 geschiedde. Omstreeks 20.00 gelastte C.-I L.K. telefonisch aan C.-20 R.I., dat de opmars niet verder mocht worden doorgezet en dat de bataljons moesten worden terug genomen en tot legering overgaan tussen de spoorlijn 's-Gravenhage - Scheve ningen en het Afvoerkanaal. 111-12 R.I., dat intussen de omgeving van Meyendel had bereikt zonder vijand te hebben ontmoet, was spoedig ingelicht en omstreeks 22.30 weer verzameld bij halte Pompstation, waar gegeten werd en bevelen werden verstrekt voor de legering gedurende de nacht. Het bataljon werd ingekwartierd bij de bewoners aan de Badhuisweg te Sche veningen. C.-20 R.I. slaagde er niet in, contact te krijgen met C.-III-16 R.I. Dit bataljon was omstreeks 16.45 opgerukt, doorschreed het bedekte terrein bij Meyendel en bereikte de weg van Meyendel naar de Kievit. Aldaar aangekomen, kreeg de B.C. bericht, dat de pag.trekkers, die naar park de Kievit waren opgerukt, in handen van de vijand waren gevallen. C.-III-16 R.I. deed zijn bataljon daarheen oprukken. Aan de ingang van het park werd vuur ontvangen, waardoor een korporaal sneuvelde en enige man schappen werden gewond. 221 „In het niet brandende gedeelte werd niets gevonden. Met de C. van de voornoemde sectie (van 2-111-12 R.I.) ben ik toen alle aldaar staande rijen goederenwagens gaan doorzoeken, maar er was geen vijand te zien. Vervolgens doorgeloopen naar Scheveningen, omgeving station en binnenste duinrand, teneinde eigen vuurorganen aldaar in te lichten omtrent eigen troepen op Pompstationsweg. Een sectie zw.mitr. aldaar (duinrand) had op ons gevuurd in de meening met verkleede vijanden te doen te hebben, tegen welk vuur wij ons herhaaldelijk hebben moeten dekken, en dat wellicht ten on rechte voor vuur van Duitschers is gehouden". l) C.-I L.K. gelastte dit na overleg met C.-Vg.H.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1954 | | pagina 239