op de Friesche Steeg en in de omgeving van kp. 25 aan de spoorlijn Rhenen- Veenendaal. In de nacht van 11/12 Mei werd de hws. onder storend vuur gehouden. De materiële uitwerking van het artillerievuur op de verdedigingswerken was niet groot, als gevolg van het gebruik van snelwerkende buizen, waardoor hoofd zakelijk scherfwerking plaats had. Twee waarnemingsposten van 1-8 R.A. werden onbruikbaar geschoten, bij 11-19 R.A. was een stuk onder het zand bedolven, bij II-8 R.I. waren een lt.mitr. en een stuk pag. vernield en was de zw.mitr. in koepel 31 onbruikbaar geworden. Van ernstiger aard bleek de invloed van het vuur op de telefoonverbindingen. Deze waren van R.C. naar lagere commandanten in ondiepe kabelsleuven gelegd, die niet geheel waren voltooid. Voor een deel was van hangend lijnwerk gebruik gemaakt, in hoofdzaak voor de artillerie-verbindingen. De morele invloed van het artillerievuur op de troep was groot, evenals die van de verhalen van de door de stelling terugtrekkende onderofficieren en soldaten van de voorposten. Het moreel werd eveneens nadelig beïnvloed door de ge ruchten, die ontstonden en door een onderling wantrouwen, dat zich op vele plaatsen openbaarde. De nacht van 11/12 Mei in de hws. was er een van spanning en het gebrek aan rust en slaap deed zich gevoelen. Kon in de stoplijn nog betrekkelijke rust genoten worden en raakte men daar aan het artillerievuur enigszins gewend, in de frontlijn heerste een zenuwachtige stemming, die zich uitte door veel schieten op het geringste gerucht. Omstreeks 21.30 werd de brug over de Grebbesluis door de springploeg van 4 C.Pn. vernield. Zij sprong echter onvolledig, zodat zij door voetgangers nog kon worden benut. De frontlijn van zuid naar noord volgende, hadden de volgende gebeurtenissen plaats. Bij 1-1-8 R.I. was de telefoonlijn naar de B.C. stuk geschoten; bij het herstellen was een korporaal der Vbd.A. door artillerievuur gedood. Een nieuwe verbinding kon niet meer tot de cp.-C.C. worden doorgetrokken, doch wel naar de westelijke vleugel van de compagnie. Sindsdien bevond de C.C. zich veelal bij deze telefoon post, waardoor hij het directe gezichtsverband met zijn voorsectiën verloor. Bij deze compagnie waren de handgranaten onbruikbaar, doordat de slagkwikpijpjes onvindbaar waren. Bij de rechtervoorsectie (Bastions) was een schuit dwars over de Grift gelegd, om het verband naar achteren en de terugtochtsweg te verzekeren. In de nacht van 11 op 12 Mei trok deze sectie terug, onder invloed van angst, veroorzaakt door verschijnselen zoals lichtseinen, die wezen op aanwezigheid van de Duitsers. Zij werd door de C.C. naar de opstellingen teruggezonden. Bij de 2e Sectie, gelegen ten westen van de Grebbedijk had men geen uitzicht op het terrein ten oosten van de dijk 1), zodat de mannen het gevoel hadden, dat 200 Een groep, die ten oosten van de dijk was opgesteld, stond onder bevel van C.-le Sectie. De cadet-vaandrig, C. der 2e Sectie, commandeerde dus slechts twee groepen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 226