De hoofdweerstandsstrook van 19 R.I. op 11 Mei 1940
19 R.I. (min II) verdedigde het door de inundatie goed beveiligde vak, dat een
frontbreedte had van 6 km. Voor de frontlijn bestond goed schootsveld, doch
daar achter was het terrein bedekt door heggen van opgaand hakhout, boerderij -
complexen, boomgaarden enz., zodat het weinig overzichtelijk was. Voor de front
lijn en voor de stoplijn waren doorlopende puntdraadhindernissen aangelegd.
De bataljons stonden naast elkaar met:
zuid: Ille Bataljon, versterkt met 19 C.Pag. (min le Sectie), le Sectie van 19
C.Mr. en een sectie van 16 M.C.
noord: Ie Bataljon, versterkt met 19 C.Mr. (min le Sectie) en een sectie van
16 M.C.
De scheidingslijn tussen de bataljons liep noord van en evenwijdig aan de
Zuidelijke Meentweg. Het Ille Bataljon had dus een frontbreedte van 2,5 km, het
Ie Bataljon van 3,5 km.
De cp. van C.-19 R.I. bevond zich aan de Cuneraweg ten westen van kp. 28
(aan de spoorweg) en bestond uit vier door loopgraven verbonden onderkomens,
die nog niet gereed waren en nog niet door puntdraadversperringen waren be
veiligd.
Bij beide bataljons waren de compagnieën naast elkaar geplaatst, die zowel de
frontlijn als de stoplijn hadden bezet. De breedte der vakken had tot gevolg, dat
een goed aaneengesloten vuurfront in geen dezer lijnen bestond en dat de groepen
en stukken min of meer geïsoleerd lagen.
Bij het IIIe Bataljon stonden van zuid naar noord opgesteld:
de le Compagnie, met de le, 3e en een stuk van de 4e Sectie van M.C., een sectie
16 M.C. en de 2e Sectie pag.;
de 3e Compagnie, met de 4e Sectie (min een stuk) van de M.C. en de le Sectie
mortieren
de 2e Compagnie, met de 2e Sectie van M.C.
In dit bataljonsvak bevonden zich de gietstalen koepelkazematten G. 32 t/m
37, waarin zw.mitr. waren opgesteld.
De cp. van de B.C. bevond zich in het vak der 3e Compagnie achter de stoplijn.
Bij het Ie Bataljon stonden van zuid naar noord opgesteld:
de 3e Compagnie, met een sectie van de M.C., een sectie van 16 M.C. en de 2e
Sectie mortieren;
de 2e Compagnie, met een sectie van de M.C. en de 3e Sectie mortieren;
de le Compagnie, versterkt met een sectie van de M.C.
210
(Zie schets/kaart Nr. C. 6)