Vervolgens begaf de generaal zich naar C.-8 R.I. en merkte onderweg op, dat de vernielingen door artillerievuur in Rhenen waaromtrent hem berichten hadden bereikt, nogal meevielen. Noord van de spoorwegovergang viel artillerievuur. Op de cp. van C.-8 R.I. aangekomen, telefoneerde deze juist aan zijn bataljons commandanten, dat onder geen voorwaarde mocht worden teruggetrokken en ieder ter plaatse moest stand houden. C.-II L.K. wees deze regimentscommandant op het gedrag der voorposten en gebruikte bij zijn weinig tactvol optreden het woord lafhartigen op zodanige wijze, dat C.-8 R.I. zich in hoge mate gegriefd gevoelde 1). C.-8 R.I. werd op de hoogte gesteld van de voornemens tot het heroveren van de voorposten. Vervolgens sprak de generaal personeel van de linkerbatterij van 11-19 R.A. toe, waarna hij zich naar het H.K.V. begaf, om de C.V. in te lichten (12.15). Omtrent dit onderhoud met de C.V. wordt verwezen naar blz. 62 en 63. C.-II L.K. heeft uit de gegevens, die hem door C.-IV Div. en C.-8 R.I. waren verstrekt, niet kunnen afleiden, dat een vijandelijke aanval op de hws. dreigde. Tijdens zijn afwezigheid berichtte C.-IV Div. te 12.10 nog aan zijn St.K., dat zowel bij 1-8 R.I. als bij II-8 R.I. de vijand niet sterk geacht werd, doch zeer goed geoefend was en onstuimig optrad. Bij 1-8 R.I. werd materiële schade en veel hinder van het artillerievuur ondervonden, welk vuur het personeel demoraliseerde. Bij II-8 R.I. achtte men het moreel beter. Beide B.Cn. hadden gemeld, dat de vijandelijke artillerie zeer goed schoot, dat het artillerievuur zeer hevig was en dat zwaardere kalibers dan op 11 Mei waren ingezet. C.-I-8R.I. achtte de toestand slechts houdbaar, indien het artillerievuur kon worden onderdrukt; gelukte dit niet, dan werd de toestand naar zijn mening onhoudbaar. Van II Div. waren berichten binnengekomen omtrent toenemende actie van de vijand en omstreeks 12.15 waren de voorposten van 10 R.I. na een artillerie beschieting teruggeweken, zonder dat zekerheid bestond, dat de Duitsers de voor- postenstrook hadden bezet. Het rechter deel der voorposten van 22 R.I. was even eens medegesleept. C.-10 R.I. en C.-22 R.I. hadden daarna de herbezetting van de voorposten bevolen. Te 14.00 gaf C.-II L.K. bevel aan C.-I-24 R.I., zijn bataljon (dat nog in de bossen stond) te doen legeren te Amerongen. Daarop kwam te 14.35 plotseling, als een donderslag bij heldere hemel, bericht van C.-IV Div., dat enige kazematten in de frontlijn door de Duitsers waren genomen [nl. G. 5, G. 7 en G. 8) en dat een compagnie daartegen was ingezet. De L.K.C. beval, dat deze moesten worden hernomen. Hij stelde tevens (onge veer 14.40) 4 R.H. ter beschikking van C.-IV Div. 2). De C.V. was intussen door C.-II L.K. ingelicht, die daarbij tevens had mede gedeeld, dat de geest bij 8 R.I. zeer slecht was. Daarna meldde C.-IV Div., dat de vijand ten N. van de kunstweg naar Rhenen 225 x) De generaal was van mening, dat zijn aldus uitgesproken oordeel bekend zou worden en stimu lerende invloed op de verder te bieden weerstand zou hebben. 2) De eskadrons waren verspreid en belast met opdrachten voor het opsporen van op talloze plaatsen gemelde parachutisten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 251