van de noodzakelijkheid, de spoorlijn te houden, gaf hij mondeling opdracht aan
C.-3-4 R.H.:
Omstreeks dit tijdstip kwam een bericht binnen, dat de vijand bij Kruiponder
was doorgedrongen en zich vandaar bewoog in de richting van de Cuneraweg 2).
Daarna overwoog de kapitein de factoren, die van invloed waren op het te nemen
besluit. Deze worden hieronder weergegeven en tonen aan, welk inzicht in het
St.K.-IV Div. omtrent de toestand bestond.
Omtrent de vijand was weinig bekend; niet veel meer dan dat hij op en noord
langs de Grebbeberg was doorgedrongen, terwijl er geen gegevens omtrent de
sterkte waren.
Omtrent de eigen toestand was met zekerheid bekend, dat de lijn spoorbaan tot
kp. 25-Z.rand Achterberg-stoplijn 19 R.I. nog vast in eigen hand was 3).
Wat er aan resten van eigen troepen in het vak van 8 R.I. nog over was, was
onbekend 4).
De gereedstelling voor een tegenaanval zou dus dienen te geschieden achter de
hiervoor aangegeven lijn.
Wat het terrein betreft, was de spoorbaan van de Rijn tot kp. 25 diep inge
sneden 5), de hellingen waren voorzien van prikkeldraadhindernissen.
Een tegenaanval over dit gedeelte moest uitgesloten worden geacht, weshalve
de aanvankelijk door de C.V. voor de tegenaanval gegeven aanwijzingen niet
konden worden gehandhaafd. Vandaar dat uitsluitend een aanval uit N.O. richting
tegen 's vijands flank mogelijk was 6).
Het terrein ten N. van Achterberg leende zich zeer goed voor een gereed-
stelling 7).
245
zijn eskadron terug te nemen achter de spoorbaan en zich onder bevel van C.-11-19 R.I. (cp. bad
huis te Rhenen) te stellen en met de toevoeging, dat bij de verdediging van de spoorbaan door
allen tot het uiterste moest worden stand gehouden 1).
1) De opdracht aan 3-4 R.H. was vanwege C.-IV Div. verstrekt. Wellicht was deze gegeven door
de chef van de Staf (die thans rust nam) en was dit de D.C. zelf niet duidelijk.
C.-IV Div. was zelf aanwezig, doch heeft de aanwezigheid van 3-4 R.H. ten oosten van de
spoorweg niet opgehelderd.
2) Vermoedelijk is dit een telefonische mededeling van C.-19 R.I. geweest omtrent hetgeen bij
II-8 R.I. was geschied.
3) Wij zullen zien, dat van vastheid, noch bij 11-11 R.I. noch bij 111-19 R.I. sprake was en dat
ook achter de spoorbaan de toestand geenszins rooskleurig was.
4X Indien er beter inzicht in de toestand had kunnen worden verkregen, had de toestand in de
stoplijn zeer goed kunnen worden geconsolideerd.
5) Het gedeelte tussen de Rijn en het station Rhenen vormde een acces a niveau, dat zowel geschikt
was voor een aanval uit O. richting als voor versterking van het Z. deel van de stoplijn. Dit had in
de beschouwingen moeten zijn opgenomen, doch is door C.-IV Div. vermoedelijk niet mede
gedeeld.
6) De aandacht zij er op gevestigd, dat het op blz. 228 vermelde bevel van C.-II L.K. wel sprak
over een tegenaanval, doch eerst in tweede instantie. In de eerste plaats werd daarin bevolen het
tot staan brengen van de vijand. Er werd door de kapitein dus aangenomen, dat de voor afgrendeling
genomen maatregelen afdoende waren, hoewel, gezien de binnengekomen berichten, toch eerst
de volgende morgen kon blijken, of de afgrendeling afdoende was.
Tot Achterberg toe bevatte het echter een groot aantal rechthoekig op de aanvalsrichting staande
houtranden, die als even zovele coulissen elk uitzicht benamen, het op de juiste plaats brengen
van artilleriesteun zeer moeilijk maakte en de troep tijdens de opmars aan allerlei verrassingen
bloot stelde. Het was echter het enige gedeelte, waar een tegenaanval mogelijk was.