Ten slotte wees hij op het grote belang, dat elk punt dat nog bezet was, bezet bleef en tot het uiterste werd verdedigd, daarbij de toezegging doende, dat, zodra de tegenaanval zou zijn volbracht, de taak van 8 R.I. door andere troepen zou worden overgenomen. C.-8 R.I. verzekerde, op zijn post te zullen blijven. Voor een kapitein van Sectie I, die was aangewezen, om de aanvalstroepen op hun plaats te brengen en die even was gaan rusten, legde de kapitein een schrifte lijke opdracht gereed, inhoudende, dat hij de aanvalstroepen (en vooral de C. van het rechter bataljon der regimentsreserve) moest inlichten omtrent de aanwezigheid van onderdelen van 8 R.I. Tenslotte legde hij een opdracht gereed, eveneens door bedoelde kapitein mede te nemen, bestemd voor C.-29 R.I., waarin er op werd gewezen, dat, indien de bataljons van 24 R.I. te laat ter plaatse mochten komen, de aanval hierdoor niet mocht worden uitgesteld, doch moest worden ingezet met drie bataljons, t.w. 29 R.I. (min II) en 1-20 R.I. Nogmaals belde hij C.-II-19 R.I. op, om te informeren naar de toestand aan de spoorbaan, omdat z.i. alles daarvan afhing. C.-II-19 R.I. meldde geen bijzonderheden. Het is zeer twijfelachtig of hij van de toestand bij het op dat ogenblik meest gevaarlijke punt, n.l. het spoorweg viaduct bij Rhenen en de verdere omgeving van het station, een duidelijk beeld had. De kapitein meende thans alles te hebben geregeld, wat geregeld diende te worden en toen daarop de Chef van de Staf-IV Div. verscheen, die mededeelde, weder geheel uitgerust te zijn en er op aandrong zijn taak weder te hervatten, heeft de kapitein hem ingelicht omtrent de toestand, de genomen maatregelen en de gegeven bevelen. Naar schatting te ongeveer 1.00 op 13 Mei verliet hij de cp. van C.-IV Div. en begaf hij zich naar C.-II L.K., op wiens St.K. hij te ongeveer 1.30 aankwam. Achteraf bezien ware het wellicht beter geweest, indien de kapitein in de cp. van C.-IV Div. ware gebleven, teneinde de verdere regeling van de bevelvoering te helpen verzorgen. De bevelen, die waren uitgegaan, dienden nog schriftelijk te worden vastgelegd en aan alle daarbij betrokken commandanten te worden ge zonden, terwijl overigens de bevelvoering met het geven der bevelen niet is af gelopen, doch de uitvoering dient te worden gecontroleerd. Van veel belang ware het geweest, indien door daartoe geschikte officieren nog in de nacht ter plaatse was nagegaan, hoe de toestand aan de spoorlijn was, of de afgrendeling door 11-11 R.I. en 111-19 R.I. naar behoren was tot stand gekomen, of de bevelvoering goed was geregeld en hoe de artilleriesteun kon worden ver leend. Een en ander had dan wellicht nog tot ingrijpende maatregelen kunnen leiden. Dat zulks zeer noodzakelijk was, zal uit de verdere beschrijving nog blijken. Er is niet meer nagegaan kunnen worden, in hoeverre de bevelen voor de tegen aanval nog verder zijn verspreid. C.-4 R.H., die een belangrijk commando kreeg 250

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 276