te voeren, heeft volgens zijn mededeling wel vernomen, dat een tegenaanval zou worden ondernomen, doch heeft geen schriftelijk bevel ontvangen. C.-II-ll R.I. heeft eveneens wel vernomen, dat de tegenaanval zou plaats hebben, doch dat zijn bataljon de gereedstelling moest beveiligen en dus tot elke prijs in de bevolen opstelling moest weerstand bieden, is niet tot hem doorge drongen. C.-II-19 R.I., die herhaaldelijk telefonisch op de hoogte is gebracht, heeft de toestand op zijn linkervleugel niet begrepen en heeft, zoals wij zullen zien, aan C.-4 R.H. de toestand aan de spoorlijn onvoldoende overgegeven. Na het vertrek van de kapitein is in de cp. C.-IV Div. het artilleriegebruik opnieuw onder het oog ge zien en daarbij is men tot de conclusie gekomen, dat, nu uit het telefoongesprek met C.-8 R.I. was gebleken, dat verschillende delen der hws. (ten O. van de spoorlijn) nog bezet waren, de geprojecteerde artillerie concentraties te gevaarlijk waren voor de eigen troepen. C.-8 R.I. had er in zijn telefoongesprek op gewezen, dat de laatste weerstandskracht der in de stelling nog aanwezige troepen zou worden gebroken, indien deze onder eigen artillerie vuur zouden komen. Daarom werd besloten, alle vuurconcentraties ten O. van de Grift te leggen. Dit besluit is achteraf bezien moeilijk te verklaren, daar toch met grote zekerheid bekend was, dat het gedeelte van de hws., gelegen voor de stoplijn in het vak van 1-8 R.I., in handen van de vijand was, zodat de omgeving van de Grebbesluis en van Heimerstein toch onder vuur hadden kunnen worden genomen, zonder eigen troepen nadeel te bezorgen. Voorts was bekend, dat de frontlijn ten N. van Heimerstein was verlaten en waren berichten binnengekomen, dat Kruiponder in handen van de vijand was en zelfs, dat de tussenverdediging van 1-II-8 R.I. was verlaten. Vermoedelijk zijn deze berichten in de staf van IV Div. niet voldoende verwerkt. Vuren ten O. van de Grift konden in genen dele beschouwd worden als de aanval steunende vuren; daarvoor was de afstand veel te groot. Bij de bespreking van het artilleriegebruik op 13 Mei zal bovendien blijken, dat de vuren, die in de staf van de D.A.C. aan de Afdelingen werden bevolen, niet voldeden aan de wens van de D.C., terwijl geen maatregelen werden bevolen om te bevorderen, dat bij de te verwachten voortzetting van de Duitse aanval de eigen infanterie krachtig door de artillerie zou worden ondersteund. Alvorens de uitvoering der bevelen en de ontwikkeling van de toestand te be schrijven, zij nog medegedeeld, dat de kapitein-inlichtingsofficier, te ongeveer 1.30 bij St.K.-II L.K. aankomende, met veel moeite daar binnenkon geraken, daar er zeer veel postm met het geweer in de vaardighouding de toegang beletten. Een en ander was het gevolg van een nachtelijke schietpartij, die ook hier had plaats gehad. De kapitein trof de L.K.C. zeer vermoeid en in terneergeslagen toestand aan als gevolg van de gebeurtenissen bij Rhenen, de schietpartij bij het St.K., de om standigheid, dat volgens de berichten zelfs levensmiddelentransporten uit hinder lagen waren beschoten, terwijl de geruchten over verraad steeds toenamen, zo zelfs, dat een officier van de staf van het lie L.K. onder verdenking stond. 251

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 277