De B.C. hield vóór de afmars een bespreking op het gemeentehuis te Rhenen en wees twee secties aan voor een demonstratie op de zuidflank (Voorm. Bastions). Aangezien Rhenen onder artillerievuur lag, had de mars door Rhenen met enige vertraging plaats. De D.C., die was medegemarcheerd, sprak even voorbij het viaduct over de spoorweg het bataljon toe en keerde daarna terug. Ter hoogte van de stoplijn ontving het bataljon vuur van eigen troepen, die in de duisternis spoedig schoten op alles wat hun verdacht voorkwam. Nadat was halt gehouden, duurde het een uur, alvorens het vuren verminderde en weer kon worden doorgemarcheerd. Bovendien werd tijd verloren met het zoeken naar C.-4 C.Pn., die echter, zoals medegedeeld, met een oplegger, waarop de hulpbrug lag, achter het bataljon aanwezig was. De B.C. was vooruit gegaan naar de Grebbesluis, waar hem bleek, dat de boven bedoelde twee secties achter de Voorm. Bastions geen overgangsmiddelen hadden gevonden en daarom bezig waren, nabij de sluis de Grift te overschrijden Van de toegezegde afleidingsstoot door onderdelen van III-8 R.I. met de kanonneerboot „Hr.Ms. Freyr" werd niets vernomen. Bovendien meende de B.C. uit lichtsignalen e.d. in het voorterrein te moeten afleiden, dat de vijand de lucht van de onderneming had gekregen 2). Het begon reeds licht te worden en de B.C. kon niet besluiten, of hij de aanval zou uitvoeren. Na met enige ondercommandanten overleg te hebben gepleegd, besloot hij ten slotte tot de terugtocht naar Rhenen, waar het bataljon te ongeveer 3.00 aankwam. Eerst toen zond de B.C. bericht aan C.-IV Div. met het verzoek, de onder neming de volgende nacht te mogen overdoen 3). Bericht van het niet uitvoeren van de opdracht bereikte C.-II L.K. te ongeveer 4.00 in de morgen van 12 Mei. Of C.-I-8 R.I. omtrent het niet doorgaan van de onderneming werd ingelicht, is niet zeker. C.-8 R.I. vernam het eerst, toen hij bij het aanbreken van de dag een inspectietocht door zijn stellingterrein maakte en voor op de Grebbeberg kwam. Noch C.-8 R.I. (in wiens vak de voorposten moesten worden hernomen), noch C.-I-8 R.I. (door wiens vak de hws. moest worden verlaten) waren bij de opmars van het bataljon aanwezig geweest. C.-IV Div. had C.-8 R.I. ingelicht en C.-8 R.I. had in verband daarmede bevolen, dat tot 24.00 door alle daarvoor in aanmerking komende vuurorganen van I en II-8 R.I. krachtig vuur moest worden afgegeven in het voorterrein, een maatregel, die, zoals wij zagen de Duitsers heeft afgeschrikt van het in deze nacht reeds uitvoeren van de aanval. Zowel C.-8 R.I. als C.-I-8 R.I. waren er onkundig van, dat het juiste tijdstip van opmars van het bataljon ten 253 x) Naderhand is gebleken, dat bij 1-1-8 R.I. overgangsmiddelen gereed lagen ter hoogte van het in aanbouw zijnde gemaal, dus meer naar het Z.W. De brug over de Grebbesluis was onvoldoende gesprongen en kon man voor man kruipende worden gebruikt. 2) Uit de Duitse gegevens blijkt, dat het S.S.regiment van plan was, aan te vallen, doch dit niet heeft uitgevoerd als gevolg van de artillerie- en mitrailleurvuren (zie blz. 222). 3) Dit verzoek doet nogal naïef aan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 279