trokken naar het viaduct, waar deze kapitein tijdelijk met afsluiting van de over gang werd belast. Op blz. 200 werd reeds geschetst, dat de nacht van 11 op 12 Mei in het bijzonder bij de troepen in de frontlijn er een was van angstige spanning. De voorposten waren verdwenen en de vijand had reeds pogingen gedaan, in de hws. binnen te dringen, welke echter waren afgeslagen. Gedurende de nacht nam men licht en fluitsignalen waar en uit alles bleek, dat de vijand actief voor de stelling was en dat het gevaar voor de deur stond. De sectie op de Bastions was reeds ontijdig teruggetrokken en weder naar de opstellingen teruggezonden. Op het Hoornwerk voelde men de dreiging het sterkst, terwijl het uitzicht door de boomgaarden werd belemmerd. De zenuwachtige stemming bij de, door gebrek aan nachtrust sedert de nacht van 9/10 Mei, vermoeide troep uitte zich in veel schieten, waardoor in de morgen reeds munitie-gebrek ontstond. Op het noordelijk deel van het Hoornwerk had men het gevoel, dat er zich Duitsers hadden gedrongen tussen het Hoornwerk en de Grift. Nadat de brug bij de sluis was opgeblazen (11 Mei 21.30) moest de verbinding naar achteren plaats hebben met een vlotje over de Grift. In de nacht is de 2e Sectie van de 2e compagnie, die achter de Grift lag, op een onjuist bericht in paniek teruggetrokken en verspreid; sommige soldaten kwamen zelfs bij de R.C. terecht. De C.C. was zenuwachtig en telefoneerde met de B.C., die hem opdroeg, de toestand te herstellen. Eerst met veel moeite gelukte het, vnl. door het doortastend optreden van de soldaat-ordonnans Toelen (die ook reeds eerder blijken van moed had gegeven), de 4e (reserve) sectie in de frontlijn te brengen, die later door de oorspronkelijke 2e Sectie werd vervangen, toen deze 's morgens druppelsgewijze weer terugkwam. Een mitrailleur was verloren gegaan en dientengevolge moest de reservesectie, waar reeds een mitrailleur defect was, er een afstaan. De tijdelijke aanwezigheid van C.-11-19 R.I. bij de Grebbesluis was niet opge merkt. Van essentieel belang was, dat de zw.mitrailleurs in de koepels op de berg door het geboomte geen vuur op of bij de Grebbesluis konden brengen en dat ook de reservesectiën geen vuur bij de sluis konden afgeven, terwijl de holle weg van de sluis naar het westen niet door vuurorganen werd bestreken. Bovendien waren ten behoeve van de opmars van 11-19 R.I. verschillende hindernissen (Friese ruiters) ter hoogte van de stoplijn verwijderd en niet herplaatst. C.-8 R.I. bevond zich bij het aanbreken van de dag met C.-I-8 R.I. op de Grebbeberg bij kazemat G. 7, blijkbaar met de bedoeling te gaan zien, hoe de aanval van 11-19 R.I. was verlopen. Zij konden in het voorterrein geen vijand onderscheiden en vernamen toen eerst, dat de aanval van II-19 R.I. niet was door gezet. Op dat ogenblik viel er, zoals het verslag van C.-8 R.I. vermeldt, geen schot. Dit zou spoedig veranderen en de morgen van 12 Mei zou van groot gewicht voor de verdere gebeurtenissen blijken. Terwijl de D.C. en L.K.C. de eerder geschetste 255

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 281