dat 2-3 R.H. en 6-4 R.H. voor tegenstoten werden ingezet, welke opdrachten in de avond van 12 Mei werden ingetrokken. Nadat C.-8 R.I. de op blz. 272 medegedeelde toezegging van C.-IV Div. had ontvangen, dat 3-4 R.H. en 1-24 R.I. te zijner beschikking zouden komen en hij, zoals op blz. 288 is medegedeeld, door zijn C.-Vbd.A. enige sectiën aan 1-24 R.I. had doen onttrekken voor versterking van de stoplijn bij II-8 R.I., kwamen in de avond van 12 Mei en de daaropvolgende nacht talloze vluchtelingen, w.o. officieren van 8 R.I., 1-II-19 R.I. en 1-24 R.I. in de commandopost, waaronder C.-I-24 R.I. met zijn staf. Daar de verbinding met C.-I-8 R.I. was verbroken, was de R.C. onkundig van hetgeen zich in de nabijheid van diens cp. had afgespeeld. Uit het verslag van C.-I-24 R.I. begreep hij, dat dit bataljon verspreid in de bossen zat en deze kreeg opdracht, na een korte rust zijn bataljon te gaan verzamelen. Na herhaalde onderbrekingen gelukte de verbinding met C.-IV Div. en daarbij werd, zoals op blz. 249 werd medegedeeld, C.-8 R.I. door de wd. chef van de staf ingelicht nopens de bevolen tegenaanval, die in de morgen te 4.30 zou plaats hebben. Aangezien volgens zijn inzicht de stoplijn op de meeste plaatsen nog bezet was en het moreel uiterst kwetsbaar, verzocht C.-8 R.I. dringend, geen artillerievuur in de stelling af te geven. Aan C.-I-8 R.I. werd per ordonnans een bericht aangaande de tegenaanval ge zonden, welke ordonnans echter na veel avonturen eerst in de morgen van 13 Mei zijn bestemming bereikte; C.-II-8 R.I. werd per telefoon, die met onderbrekingen werkte, ingelicht. In de vroege morgen, toen hij C.-I-24 R.I. nog in de commandopost aantrof, zond C.-8 R.I. hem het terrein in om zijn bataljon te zoeken, doch de kapitein kwam met het personeel, dat hij bij zich had, terecht in de niet bezette cp. van C.-3-II-8 R.I., die zich nog steeds in de stoplijn bij 2-III-8 R.I. bevond, waar hij na de mislukte tegenstoot van C.-II-8 R.I. was terechtgekomen. De afgrendeling aan de spoorweg en tussen kp. 25 en de inundatie Uit hetgeen bij C.-IV Div. op blz. 244-250 werd medegedeeld, is gebleken, dat voor afgrendeling waren aangewezen: 11-19 R.I. (min 1) en 4 M.C. (min een sectie) aan de spoorweg; I-46 R.I. in hetzelfde vak als 11-19 R.I.; 3-4 R.H. bij het viaduct; 4 R.H. in hetzelfde vak als 11-19 R.I. en 1-46 R.I., met C.-4 R.H. als commandant over alle troepen aan de spoorweg; II-11 R.I. tussen kp. 25 aan de spoorweg en Achterberg; III-19 R.I., front makende naar het Z., tussen Achterberg en de inundatie. De gang van zaken bij deze onderdelen zal nu achtereenvolgens worden mede gedeeld. 306 (Zie schets/kaart Nr. C. 9, de luchtfoto's op blz. 307, 308 en 325 en de foto's op blz. 310, 311, 313 en 315)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 332