officieren, korporaals en soldaten van 8 R.I., 11-11 R.I. en 1-24 R.I., die bij kp. 25 over de spoorweg kwamen, de loopgraven geleidelijk vulden. In de loop van de nacht kwam daar nog het grootste deel van 2-II-11 R.I. bij, alsmede twee sectiën zw.mitr. van dat bataljon, zodat er toen alles bij elkaar ongeveer 300 man in dat stellingdeel waren. Hoe de onderdelen van 11-11 R.I. hier terecht kwamen, zal hierna blijken. Ten N.W. van deze compagnie was te ongeveer 21.30 nog 1-1-46 R.I. het omgebogen gedeelte van de stelling komen bezetten. C.-11-19 R.I. ontving te ongeveer 22.30 bericht, dat 11-11 R.I. op zijn vleugel zou stelling nemen tot Achterberg. De kapitein van het H.K.V. op de cp. van C.-IV Div. gaf dit bevel aan de hand van de stafkaart. In verband met de onder ling verschillende uitgaven van de stafkaart van dit gebied, heeft de majoor echter gemeend, dat het hier betrof het naar het N.W. ombuigende deel van de stelling en zijn aanwijzingen aan C.-2e Comp. hielden dan ook in het brengen van de onderdelen van 11-11 R.I., die aankwamen, in dat deel van de stelling. In plaats dus, dat de deur tussen kp. 25 en Achterberg werd gesloten, zorgden de aanwijzingen van C.-II-19 R.I. er voor, dat deze deur werd opengezet. C.-II-19 R.I. belastte, toen hij vernam, dat C.-2-II-11 R.I. was aangekomen, deze (als zijnde de hoogste in rang) met het bevel in dat gedeelte, doch deze kapitein, die ter plaatse niet bekend was met de ligging van de veldversterkingen en weinig gevoel voor zijn verantwoordelijkheid had, liet de luitenant, C. van 2-II-19 R.I. de zaak opknappen. Deze laatste - niet vrij van zenuwen - was tegen die taak niet opgewassen, verdeelde al het vreemde personeel over de door zijn compagnie bezette steunpunten, zodat overal een mengelmoes ontstondalle loop graven waren hier overvol. De 2e Sectie-19 Bt. 6 veld vond haar opstelling bij het viaduct bezet door een stuk van 1-IV Bat.Pag. (dat ten onrechte niet naar de Heimersteinschelaan was gegaan), zodat het hiervoor bestemde stuk meer zuidelijk stelling nam, terwijl het andere stuk nabij de begraafplaats werd opgesteld. C.-II-19 R.I., die de sterke bezetting in het vak van de 2e Comp. had ver nomen, heeft, toen hij daarna door de wd. chef van de staf-IV Div. werd opge beld, medegedeeld, dat zijn stellingen dicht tot zeer dicht bezet waren en dat hij op zijn linker vleugel verband met 11-11 R.I. had. Hierdoor was men bij St.-IV Div. gerust omtrent de aankomst van 11-11 R.I. en wist men niet, dat dit bataljon niet op de goede plaats zat. C.-II-19 R.I. heeft zich overigens niet overtuigd, hoe de toestand in zijn stel lingen was en heeft er niet aan gedacht, met C.-I-46 R.I. tot een goede regeling van de bevelvoering te komen. Zijn cp. was gevestigd in het sousterrain van het zgn. Badhuis aan de Veenen- daalsche weg. Deze was door een 350 m lange kwetsbare veldkabelverbinding verbonden met de centrale, die aan het einde van de ondergrondse verbinding met C.-IV Div. was ondergebracht in een onderkomen, bestemd als cp. voor C.-II-19 R.I., dat hij nu echter niet bezette. 312

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 338