Eerst na afloop van zijn verkenning kreeg C.-4 R.H. contact met C.-II-19 R.I.,
doordat hij diens cp. („bij toeval", zoals hij verklaart) vond. Deze verkenning had
echter slechts voldoende waarde kunnen hebben, indien dit contact te voren had
plaats gehad.
Bij de overgave van het bevel kon C.-II-19 R.I. niet op een kaart de ingenomen
opstellingen aanduiden en volgens C.-4 R.H. gaf hij onvoldoende inlichtingen.
Hij deelde niet mede, dat 1-46 R.I. was ingedeeld, terwijl hij ook omtrent 11-11
R.I. niet de nodige gegevens verschafte. Hij deelde aan C.-4 R.H. mede, dat zijn
stelling liep langs de spoorweg tot kp. 25 en vandaar in N.W. richting. Daar,
zoals reeds eerder is gebleken, C.-II-19 R.I. zelf niet begrepen had, dat C.-IV Div.
een afgrendeling over Achterberg naar de inundatie beoogde, heeft hij ook C.-4
R.H. daaromtrent niet anders dan onjuist kunnen inlichten. Deze heeft uit de
mededeling omtrent het beloop van de stelling achter de spoorweg de conclusie
getrokken, dat deze in het N. niet aangeleund was en dit is later van invloed ge
weest op zijn gedragingen.
Hij heeft evenmin begrepen, dat zich ten O. van de spoorlijn de hoofdstelling
bevond, die gevaar liep en dat het er nu om ging, de doorgedrongen vijand af
doende tot staan te brengen o.m. aan de spoorweg. Hij trok voorts de voorbarige
conclusie, dat 4 R.H. voor het uitvoeren van de opdracht op zichzelf was aange
wezen en, daar de persoon van C.-II-19 R.I. hem weinig vertrouwen inboezemde,
heeft hij niettegenstaande hij zijn cp. in hetzelfde gebouw vestigde, zich niet of
weinig meer met hem bemoeid en aan andere troepen dan 4 R.H. geen bevelen
of leiding gegeven.
Als gevolg van de bevelen van C.-4 R.H. betrok 1-4 R.H. 13 Mei ongeveer
2.00 het stellingdeel ten N. van 3-4 R.H. over een frontbreedte van ongeveer
250 m, nadat hij naar Rhenen was geleid door de C. van laatstgenoemd eskadron
en daarna door een man, die kapitein der marechaussee Gelderman had mede
gegeven, naar zijn stelling was gebracht. Hij vond aldaar slechts een zw.mitr. en
10 man en heeft door middel van een officier contact gehouden met kapitein
Gelderman.
De toegevoegde hoofd-officier vestigde zijn cp. in een leeg huis, 50 m Z.O.
van Oude Watertoren, welke hij bij herhaling voor een andere heeft verwisseld,
zodat hij voor zijn beide eskadronscommandanten moeilijk te vinden was. Hij heeft
enig contact gehad met andere troepen, overtuigde zich niet van de toestand bij
zijn eskadrons en bezocht ook niet het viaduct, hetgeen hem wellicht de betekenis
van mortiervuur op de timmerfabriek tegenover het viaduct zou hebben doen
inzien.
De mortiersectie en M.E. (min twee sectiën) werden zonder schietopdracht in
een teruggetrokken opstelling geplaatst aan de Achterbergsche weg.
C.-2-3 R.H. voerde het bevel van C.-4 R.H., zich te begeven naar de viersprong
ten westen van Vreewijk, zich gereed te stellen aan de kunstweg en voorwaarts
te gaan naar de spoorweg, als volgt uit.
318
Indien hij van oordeel was, dat deze reserve-majoor niet bekwaam was, was het de plicht van
deze beroeps-hoofdofficier van de cavalerie geweest, hem leiding te geven en bij te staan.