en ten Z. van de kunstweg, genaamd Remmerdensche heideweg. Hij lichtte zijn sectiecommandanten omtrent deze verplaatsing niet in, zodat deze zijn plaats niet wisten. In dit stellinggebied kwam ongeveer tezelfder tijd de 2e Compagnie van 11-19 R.I. aan. Te ongeveer 22.30 trok 6-4 R.H. ten O. van de spoorweg door de compagnie terug, en enige tijd later het restant van 2-II-8 R.I., onder bevel van de C.C., nadat reeds eerder kleine afdelingen van II-8 R.I., die de opstellingen in de front lijn hadden verlaten, waren langs gekomen. De Cn. der le en 3e Sectie en de sectie zw.mitr., onder de indruk van het terugtrekken van die afdelingen, overlegden, wat hun te doen stond en daar zij de cp. van de C.C. niet wisten, zou een hunner deze gaan zoeken. Er viel een artillerieprojectiel bij de 3e Sectie en daarna mitrailleurvuur van eigen troepen Even later riep een sergeant, dat moest worden teruggetrokken met het gevolg, dat de le, 3e en zw.mitr. sectiën over de spoorwegovergang terugtrokken, waarbij de commandanten der le en 3e Sectie hun mannen niet meer konden opvangen, zodat deze, met uitzondering van enkelen en de sectie zw.mitr., die door de C.C. werden opgevangen, doortrokken naar de cp. van de B.C. De C. van de 2e Sectie (oudste luitenant), die te vergeefs verband met zijn C.C. had willen opnemen, ontdekte, dat de le en 3e Sectie terugtrokken en trok nu ook terug, doch overschreed de spoorweg ten N. van het mijnenveld. Daarna kwam hij onder vuur van een mitrailleur van 1-1-46 R.I. en, nadat dit was opgehelderd, trok hij eveneens naar de B.C. Aldaar verzamelden zich nu van de compagnie twee officieren-sectiecommandanten, ongeveer 80 man en 7 lt.mitrailleurs. De B.C., menende, dat de vijand doordrong, deed deze afdeling in stelling komen ter beveiliging van zijn cp., doch later werd deze door de als B.C. opgetreden C. van de M.C. met de reservesectie zw.mitr. naar voren gezonden, waar de luitenant zich bij de C.C. meldde te 13 Mei ongeveer 2.00. Onderweg telefoneerde hij nog met C.-IV Div. om de toestand uit te leggen en dit is aanleiding geweest, dat de D.C. aan C.-4 R.H. opdroeg, het commando ter plaatse te doen overnemen door een ritmeester van dat regiment. Deze 2e Compagnie van 11-11 R.I. werd nu over de stelling van 2-II-19 R.I. verdeeld en dus dooreengemengd met deze compagnie. De kapitein bleef passief en de luitenant, C. van laatstgenoemde compagnie, voerde het bevel. De opmars van de 3e Compagnie geschiedde als volgt: De C.C., die opdracht had, dezelfde weg als de le Compagnie (Cuneraweg) te volgen, oordeelde het beter, aanvankelijk langs de Veenendaalsche weg te 326 Het betreurenswaardige misverstand bij C.-11-19 R.I. omtrent het beloop der stelling en on bekendheid bij de onderdelen achter de spoorlijn met de plaats, waar 11-11 R.I. in stelling moest komen, alsmede de aanvallende taak, aan 2-3 R.H. opgedragen, welk eskadron bij de uitvoering van zijn opdracht door zw.mitrailleurvuur werd gesteund, waren oorzaak, dat vuur op eigen troepen werd afgegeven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 352