na onderweg herhaalde malen dekking tegen invallend artillerievuur te hebben moeten zoeken 1). Bij de Jeugdherberg aangekomen, bepaalde hij een zandafgraving als plaats voor de trein (die niet is verschenen), terwijl hij zijn cp. vestigde in een woonwagen, die naast de Jeugdherberg stond. De majoor begaf zich, niettegenstaande daarvoor alle aanleiding bestond met het oog op de naderende nacht, niet naar voren, om de door de voorcompagnieën ingenomen opstelling, waar zijn cp. zich op ongeveer 1500 meter achter bevond, na te gaan 2). Verbindingen konden niet worden uit gelegd, daar het verbindingsmaterieel zich op de afwezige trein bevond. De B.C. trok zich in de woonwagen terug en liet de compagnieën aan hun lot over. Te ongeveer 20.00 verscheen de le Compagnie, waarvan de C.C. mededeelde, bevel voor terugtrekken te hebben ontvangen van een ordonnans in motorkleding, welk bevel van de B.C. afkomstig zou zijn. De B.C. wilde, hoewel hij geen bevel voor terugtrekken had gegeven, deze com pagnie bij zich houden, hetgeen op verzet stuitte bij de C.C. Kort daarna verscheen C.-22 R.I. 3), die mededeelde, de indruk te hebben, dat het bataljon niet op de goede plaats zat, aanwijzingen gaf, de opstelling te verbeteren en de B.C. opdroeg, bericht te zenden aan C.-10 R.I., die nog in de loop van de avond of nacht zou komen4). Hierin vond C.-II-ll R.I. aanleiding, af te wachten tot C.-10 R.I. hem de toestand nader zou komen uitleggen. Te ongeveer 22.00 vernam hij van zijn Bat.arts, dat er wielrijders waren aange komen en tot rusten waren overgegaan; dit bleek te zijn 2-3 R.H., uit het voor terrein teruggekomen; bovendien bevond zich het M.E.-4 R.H. in de omgeving en was ook 6-4 R.H. op de Jeugdherberg teruggetrokken. Daarna verscheen C.-3e Compagnie met 50 a 60 man van zijn compagnie. De B.C. zond hem niet weg, ter uitvoering van de aanvankelijk verstrekte opdracht, eensdeels in verband met de toestand van de mannen en bovendien omdat hij meende, deze compagnie als reserve evengoed bij zijn cp. te kunnen houden. De luitenant, commandant van de ongeveer 50 man IJsseltroepen, die bij het bataljon waren ingedeeld, kwam mededelen, dat hij nog slechts 6 man over had, terwijl C.-Vbd.A. meldde, dat er van zijn afdeling nog slechts 20 man aanwezig waren. 328 0 In de omgeving van Prattenburg stond 1-4 R.A. in stelling; in de omgeving van Cunera- en Veenendaalsche weg tussen Bergzicht en even ten Z. van de Wetering stond 1-12 R.A. in stelling; in de omgeving van de Jeugdherberg Berg en Dal stond III-8 R.A. in stelling. Het Duitse artil lerievuur was op deze artillerie gericht. 2) Had de majoor dit wel gedaan, dan zou hij ongetwijfeld hebben ontdekt, dat een opstelling in de onmiddellijke nabijheid van de spoorlijn hem zowel overzicht verschafte over zijn voorcompag nieën als over het gehele voorterrein tot de begroeide Grebbeberg toe. Hij zou dan in onmiddellijk contact met zijn C.Cn. zijn gebleven en leiding hebben kunnen geven, hetgeen nu onmogelijk was. 3) Deze was aangewezen, om onder bevel van C.-II Div. met 1-20 R.I. ten aanval op te rukken en was, in afwachting van de komst van dit bataljon, ter verkenning van het terrein naar voren gegaan. Hij had 3-II-11 R.I. bij kp. 26 ontmoet en vernomen, dat C.-II-ll R.I. zich bij de Jeugd herberg bevond. Van de gewijzigde opdrachten was hij nog niet op de hoogte. 4) Later zal blijken, dat de opdracht van C.-10 R.I. was ingetrokken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 354