De ritmeester voegde daarop de majoor toe: „U verspreidt valse geruchten, want volgens de bataljonsarts zijn er slechts twee doden en enige gewonden." Er ontstond een woordenwisseling, waarbij de ritmeester, onder bedreiging met zijn pistool, en ondersteund door C.-2-II-8 R.I. er toe overging, de majoor arrest op te leggen in zijn woonwagen, onder bewaking van een officier (de C. der le Sectie van de 2e Compagnie en 4 man, terwijl hij C.-M.C. opdroeg, het bevel over het bataljon op zich te nemen 2). De ritmeester begaf zich daarop met C.-2-II-8 R.I. en de officier van gezond heid op weg, om C.-IV Div. op de hoogte te brengen van de toestand, doch hij werd daarin verhinderd door zijn R.C., die juist opdracht had ontvangen, de spoorweg te gaan bezetten en het beter oordeelde, dat de beide andere officieren C.-IV Div. zouden inlichten 3). C.-M.C. had vorenstaand voorval niet medegemaakt. Zelf niet goed op de hoogte van de opdracht, welke aan de B.C. was verstrekt, werd hij plotseling midden in de chaotische toestand, waarin alles door elkaar liep, met het commando over het bataljon belast en, niet wetende, waarom de majoor was uitgeschakeld, heeft hij deze niet om nadere inlichtingen willen vragen. Het eerste, waartoe hij overging, was orde in de chaos te scheppen, waartoe hij de troep met behulp van de aanwezige officieren onderdeelsgewijze deed ver zamelen en waarna hij het personeel kalmerend toesprak. Vervolgens zond hij het beschikbare deel van de 2e Compagnie terug naar de C.C., waarbij hij de nog ter plaatse aanwezige 2 stukken der M.C. medezond. Daarna gaf hij opdracht, de trein op te zoeken, waartoe hij een sergeant in de auto van de B.C. uitzond, aan wie hij zijn eigen kaart medegaf. Deze sergeant is niet meer teruggekomen, zodat hij de sergeant, de auto en de kaart kwijt was. Tenslotte liet hij een telefoondraad uitleggen naar de spoorlijn, ten einde later de verbinding met de le Compagnie tot stand te brengen; een uitgezonden sergeant kon echter de le Compagnie niet vinden 4). Daarop kwam een bericht binnen, dat bij het aanbreken van de dag vier bataljons een tegenaanval zouden doen en de kapitein verwonderde zich er over, dat zijn bataljon daarbij niet was ingedeeld. 330 1) Deze had n.b. zelf zijn post verlaten. 2) Terwijl de majoor zich in deze toestand in de woonwagen bevond, ontplofte op 13 Mei ongeveer 7.30 een granaat in de nabijheid, waardoor de met de bewaking belaste officier sneuvelde, de be wakende manschappen verdwenen en de majoor door een scherf ernstig aan de hand werd gewond. Hierna heeft hij tot ongeveer 12.00 gebloed, is vervolgens onder artillerievuur naar de weg ge kropen en heeft zich door een motorordonnans naar een hulpverbandplaats willen laten vervoeren. Toen deze niet te vinden was, heeft hij zich bij C.-IV Div. gemeld en is hij door deze op erewoord vrij gelaten en naar de hoofdverbandplaats gezonden. 3) De betrokken officier van gezondheid is later gesneuveld, zodat van hem geen inlichtingen meer te krijgen waren. C.-2-II-8 R.I. heeft telefonisch aan C.-IV Div. zijn lotgevallen medegedeeld en kreeg opdracht, voorlopig ter plaatse in reserve te blijven. Of hij mededeling heeft gedaan van de arrestatie van C.-11-11 R.I. is niet bekend. Volgens zijn mededeling droeg C.-4 R.H. hem op, toezicht op 11-11 R.I. te houden. De wd. B.C. heeft aan C.-II Div. telefonisch bericht gegeven van de arrestatie van C.-11-11 R.I. Dat dit bataljon thans onder bevel stond van C.-IV Div. was noch de B.C. zelf, noch C.-M.C. bekend. Zoals reeds medegedeeld, had deze compagnie een andere dan de bevolen opstelling ingenomen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 356