Van invloed op de rechtstreekse steun zijn geweest de voorgenomen aanvallen van 11-19 R.I. in de nacht van 11 op 12 Mei en in de namiddag van 12 Mei. Voorts een bericht van C.-II-8 R.I., dat de vijand de Grift had overschreden, doch dat hij geen artillerievuur wenste en een verzoek van 17.16 van C.-I-8 R.I., overgebracht door kapt. Greter, om de afsluitingsvuren 143, 144 en de vuur- concentraties 165 en 166 voor de stoplijn in het vak van 1-8 R.I., in verband met het uitvoeren van tegenstoten door de bataljonsreserves, niet af te geven, dat te 19.26 werd gevolgd door een bevel van de D.A.C., om in de hws. zonder zijn bevel geen vuren af te geven. Een overzicht van de afgegeven vuren toont aan, dat door de D.A. is deelge nomen aan artilleriebestrijding, hetgeen principieel niet haar taak was, doch waartoe de omstandigheden leidden en dat 1-15 R.A., een Afdeling van de L.K.A., twee maal heeft deelgenomen aan afsluitingsvuren. Hoewel de voorposten op 11 Mei waren opgeruimd, bestond er zo weinig inzicht in hetgeen aan Duitse zijde plaats had, dat geen tegenvoorbereidingsvuren zijn afgegeven. Nadat de vijand de hws. was binnengedrongen, zou men verwacht hebben, dat nu systematisch het terrein voor de frontlijn, in het bijzonder bij het knooppunt de Grebbesluis, onder afsluitingsvuren zou zijn gelegd. Wanneer ooit, dan was nu toch het ogenblik aangebroken voor de D.A.C. om de leiding van het artillerie vuur geheel in handen te nemen. Toen het zeker was, dat de vijand voor de stoplijn stond, zijn tegenstoten uitge voerd zonder artilleriesteun en met te zwakke krachten. Zo optimistisch was de D.C. in zijn verwachtingen, dat hij zelfs een bataljon opdracht gaf om na het hernemen van de frontlijn de voorpostenstrook te gaan heroveren en dit alles zonder artilleriesteun. Zelfs werden de tegenstoten niet ge steund door afsluitingsvuren voor de frontlijn. Ook nadat in de avond duidelijk was geworden, dat de tegenstoten waren mislukt en men toch zeker wist, dat de Duitsers voor de stoplijn lagen, is verzuimd, zo dicht mogelijk vóór die stoplijn afsluitingsvuur te leggen. Hieraan was C.-8 R.I. mede debet, toen hij verzocht ook voor de steun aan de tegenaanval geen vuren in de hws. te leggen. Uit het voorgaande blijkt, dat het spel met de artillerie niet juist is gespee'd en dat de D.C. er niet toe gekomen is om, behalve met infanterie, de vijand met alle artillerie, waarover hij beschikte krachtig aan te grijpen. Oorzaken hiervan zijn geweest het te lang vasthouden aan het willen hernemen van de voorposten, onvoldoende gegevens uit de voorste lijn, stuk geschoten ver bindingen en te veel gehoorgeven aan de wensen van de B.Cn, waar het de vuren voor de stoplijn betreft. Het is duidelijk, dat hier de tactische leiding had dienen te bepalen, hoe de artillerie moest worden gebruikt. De technische uitvoering van de bevolen vuren heeft naar behoren plaats gehad. 347

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 373