De onderdelen van de infanterie en cavalerie waren dooreen gemengd. II-19 R.I.j 1-46 R.I., 4 M.C. en 2-II-11 R.I. stonden aanvankelijk onder bevel van C.-II-19 R.I., doch na aankomst van 4 R.H. was C.-4 R.H. door de D.C. belast met het bevel over alle troepen aan de spoorweg. C.-I-46 R.I. had geen verbinding met zijn C.Cn., was niet bij zijn compagnieën geweest en wist niet, dat 4 R.H. was ingezet en C.-4 R.H. het bevel voerde. C.-II-19 R.I. had weinig of geen verband met zijn C.Cn. en wist niet, hoe het er in voorste lijn uitzag. C.-4 R.H., die het bevel over het geheel moest voeren, bemoeide zich practisch slechts met zijn eigen eskadrons, wist niet, welke troepen er waren en hoe zij stonden, had met zijn eigen eskadrons weinig verband en had zich na een vluchtige verkenning in het hoofd gezet, dat 4 R.H. alleen de strijd moest voeren in een (onbekende) stelling, die ten N. van kp. 25 niet aangeleund was. Dat er ten O. van de spoorweg nog een gedeeltelijk bezette stelling was, wist hij niet en hoewel hij wel iets over een tegenaanval heeft gehoord, was hij er niet van op de hoogte, dat ten O. van de spoorweg over Achterberg vier bataljons voor een tegenaanval werden aangezet. C.-4 R.H. had dus door onbekendheid met de algemene toestand, door onvol doende inlichtingen en door onvoldoende begrip van het infanteriegevecht een volkomen verkeerd inzicht in de hem opgedragen taak en zijn chef, de D.C. was hiervan onkundig. Toen hem het bevel werd opgedragen, is er op vertrouwd, dat C.-II-19 R.I. alle nodige gegevens zou verstrekken, doch deze was daartoe niet in staat, omdat hij zelf de toestand niet begreep en door wanbegrip had medegeholpen de deur in de afgrendeling, die gesloten moest worden, open te zetten. Uit alles blijkt, hoe noodzakelijk het was geweest, dat de D.C. zelf of zijn chef van de staf ter plaatse de uitvoering van de gegeven bevelen was gaan controleren, doch, zoals reeds is medegedeeld, waren deze beide officieren oververmoeid en behoefden zij zelf dringend een ogenblik rust, terwijl de bezetting van de divisie staf zodanig armelijk was, dat men geen ter zake kundig officier kon uitzenden. In het bovenstaande ligt voor een deel de verklaring van de bevelvoering van C.-4 R.H. Door bevelen van C.-4 R.H. of eigenmachtig optreden van de ondercomman danten bij 4 R.H. wisselde de opstelling van dit regiment herhaaldelijk. De overige onderdelen bleven, behoudens het zich onttrekken aan de strijd van vele gedemo- raliseerden, vrijwel tot de totale ineenstorting op hun plaats. Tussen de genoemde onderdelen bevonden zich tal van groepjes vluchtelingen van 8 R.I., III-ll R.I. en 1-24 R.I. Een soliede verdedigingspunt werd gevormd door kapitein der marechaussee Gelderman, bijgestaan door een luitenant, een sergeant en een korporaal van III-ll R.I., een luitenant van 1-4 R.H. en een groep huzaren, waarbij zich later een luitenant van het E.Pag. van 4 R.H. en een wachtmeester van 3-4 R.H. voegde. Zij hadden zich in een loopgraafje en een huis opgesteld, met het later aange voerde stuk pag. in een teruggetrokken opstelling. 379

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 405