Aan de spoorlijn tot kp. 25 werd veel gevuurd, omdat men alles, wat zich ver toonde, voor vijand aanzag. Geen enkele poging is gedaan, om met de cp. van C.-8 R.I. verband te zoeken, hetgeen het gevolg was van onbekendheid met de algemene toestand. Het artillerievuur was oorzaak, dat de meeste onderdelen zich in de schuil plaatsen en in huizen dekten, vele soldaten aan het toezicht van hun commandanten ontsnapten en zich aan het gevecht onttrokken. Dit was ook het geval met ver schillende groepjes van 8 R.I., III-ll R.I. en 1-24 R.I., die, hetzij 's nachts, hetzij 's morgens de spoorweg hadden weten te overschrijden, in huizen hadden gerust en zich naar het westen in veiligheid stelden. Beschouwen wij thans de bevelvoering van C.-4 R.H. Uit het vroeger medegedeelde bleek, dat C.-4 R.H. te 2.30 op de cp. van C.-II- 19 R.I. kwam en door deze onvoldoende werd ingelicht. Op grond van de verkregen gegevens en de eigen verkenning had hij de (onjuiste) mening gevormd, dat 4 R.H. het alleen moest doen, dat hij zijn (defensieve) op dracht offensief moest oplossen en dat hij op de noordvleugel niet was aangeleund. Het besluit, de opdracht offensief op te lossen, moet, volgens zijn verklaring, in die zin worden opgevat, dat C.-4 R.H. onbekend was met het feit, dat de spoorweg een ingezonken ravijn vormde, van prikkeldraadversperringen was voorzien en de voorrand vormde van de voorbereide stelling der divisiereserve, terwijl uit de hem persoonlijk op de cp.-C.IV Div. verstrekte gegevens bleek, dat de voorste nog in eigen handen zijnde lijn liep ten O. van de spoorweg. Deze laatste wilde hij gaan ver sterken, terwijl zijn opdracht luidde, het overschrijden van de spoorweg te beletten. Hoewel hij door persoonlijk bezoek op 12 Mei op de hoogte was van de ligging van de cp. van C.-IV Div. en de telefoonverbinding met de D.C. functionneerde, heeft hij verzuimd, deze in te lichten nopens de weinig bevredigende toestand, die hij had aangetroffen. Dit is des te merkwaardiger, daar te 4.00 een luitenant van 1-24 R.I. in zijn aanwezigheid telefonisch een omstandig verhaal deed aan iemand op de cp. van C.-IV Div. omtrent hetgeen zich bij het bataljon de vorige avond had afgespeeld ten O. van de spoorweg en vroeg, wat hij met de afdeling van ongeveer 125 man moest doen, die hij had verzameld. Hij kreeg bevel, zich ter beschikking te stellen van C.-4 R.H., die hem indeelde bij 1-4 R.H. C.-4 R.H. heeft zich na het licht worden niet opnieuw georiënteerd omtrent de toestand en van samenwerking met C.-11-19 R.I. was eigenlijk geen sprake. Men vraagt zich af, hoe het mogelijk was, dat uit de aanwezigheid van deze beide com mandanten in één huis niet een zuiverder inzicht omtrent de betekenis van de spoorwegstelling bij C.-4 R.H. ontstond. Vermoedelijk heeft C.-II-19 R.I. ge dacht, dat C.-4 R.H. zelf daaromtrent op de hoogte was gesteld. Ook de ondercommandanten van 4 R.H. verzuimden, hun R.C. nauwkeurig in te lichten omtrent de troepen, waarmede zij contact kregen. C.-I-46 R.I., die 200 m meer zuidelijk in een school zat en die, zonder te weten dat C.-4 R.H. met het bevel was belast, omtrent aanwezigheid van huzaren op de hoogte is gekomen, bleef eveneens passief en verzuimde, na het eerste contact op 12 Mei, persoonlijk met C.-II-19 R.I. te gaan overleggen. Had hij dat gedaan, dan had hij C.-4 R.H. 389

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 415