zijn plan was, de bossen op de Grebbeberg te doen verkennen. Hij kwam terecht bij de zuidelijke sectie van 2-II-19 R.I., waar de 2e luitenant-sectiecommandant zijn sectie uitstekend leidde, om vervolgens in N. en Z. richting te zoeken naar een punt, waar de spoorweg kon worden overschreden. Een uitgezonden patrouille, die niet verder kon komen dan de spoorlijn, verkreeg gegevens van vluchtelingen, die er op wezen, dat ten O. daarvan geen georganiseerde weerstand meer aanwezig was, doch dat er weinig Duitsers waren. C.-24 R.I. schreef een rapport voor C.-IV Div. en verzocht, de beide reserve bataljons naar de spoorweg te mogen aantrekken, om daarmede de verdediging te organiseren en door te dringen in de bossen aan de oostzijde. Dit rapport heeft C.-IV Div. bereikt. Daarop deed C.-2-II-19 R.I. hem verzoeken, bij hem te komen. Deze luitenant bleek zeer angstig te zijn en, juist toen de overste bij hem kwam, voerden de stuka's hun aanval uit, die voor C.-2-II-19 R.I. aanleiding was, zijn post te ver laten, hetgeen C.-24 R.I. door krachtdadig optreden wist te voorkomen. Kort daarna trokken C.-2-II-19 R.I. en C.-2-II-11 R.I. toch terug. De overste was intussen via 1-1-46 R.I. naar de Nieuwe Veenendaalsche weg gegaan, waar hij zijn regimentspatrouille terugvond en waar hij juist intijds door een ordonnans onder een door granaatvuur doorgeslagen boom werd weggetrokken. Hij bereikte eerst met een rijwiel de hulpverbandplaats, daarna per auto zijn beide bataljons en vernam, dat er een bevel voor de terugtocht was gekomen, dat, in afwachting van nadere bevestiging, door C.-III-24 R.I. niet was uitgevoerd en voorts, dat de D.C. in westelijke richting was vertrokken. Hij reed nu snel dezelfde richting op, om de D.C. te overtuigen van het niet noodzakelijke van de terugtocht en trof deze bij Amerongen aan, waar de toestand zodanig was, dat hij niet anders kon doen dan medehelpen met het ordenen van de inmiddels ingezette algemene terugtocht. Gedurende zijn afwezigheid was het volgende gebeurd bij de beide bataljons. De nabijheid van 1-16 R.A., die enige vuren afgaf en vijandelijk artillerievuur tot zich trok, veroorzaakte ook trelfers bij 111-24 R.I. met als gevolg enige doden en gewonden. Te 11.00 had C.-III-24 R.I. opdracht van de D.C. ontvangen, een stelling voor de twee bataljons en twee mitrailleur-compagnieën te verkennen in de oostrand van Eist en te 12.30 was het terugtrekken van vele afdelingen in westelijke richting aanleiding, dat 11 G.B. naar het oosten oprukte. 11 G.B. was te 10.30 aangekomen, toen C.-24 R.I. reeds uren was vertrokken. Het bataljon bestond uit St., Vbd.-A., Ie Comp. versterkt met een sectie zw.mitr. en een stuk pag. en 2e Comp., versterkt met een sectie zw.mitr. en een sectie mortieren. De treinen bleken onvindbaar, zodat aan de troep geen warm eten kon worden verstrekt2). 404 Dit moeten onderdelen van 4 R.H. en 3-1-46 R.I. zijn geweest en bovendien groepen van 1-24 R.I.III-ll R.I., 8 R.I. en C.-II-19 R.I. 2) De treinen, met uitzondering van de munitievoertuigen, hadden op last van een officier van St.-Brig. B niet naar het oosten mogen oprijden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 430