De B.Cn. waren niet voldoende op de hoogte van het beloop van de afgrende ling, die bevolen was van kp. 25 over Achterberg en evenmin van het beloop van de stoplijn ten N. van de Laarsche Berg en in hoeverre deze mogelijk nog bezet kon zijn. Wat de artillerie betreft, kon in het bevel niet worden vastgelegd, dat de vuur- concentraties naar het oosten waren verlegd, omdat C.-IV Div. hiervan geen mededeling aan C.-29 R.I. had gedaan. Van belang is, op te merken, dat deze R.C. met vier bataljons een aanval moest doen, waarvan de artilleriesteun niet verder was geregeld, dan enige vuurconcen- traties in de aanvang van de opmars (dus nog voordat de afgrendeling was door schreden) en zonder dat hij in staat was, rechtstreekse steun aan te vragen. Alle gebreken, die een overhaast opgezette aanval kunnen aankleven, waren dus bij deze opzet aanwezig. C.-29 R.I. reed vooruit naar de plaats, waar hij zijn cp. wilde vestigen, terwijl zijn staf met 1-20 R.I. werd verplaatst. Doordat enige officieren van de staf (w.o. de kapitein-adjudant) op 11 Mei ten onrechte bij de trein waren gebleven, ont braken deze. De Vbd.A. was op 12 Mei naar Eist verplaatst en zou te zamen met de staf worden verplaatst naar de uitgangsstelling, doch de weinig vlotte C.-Vbd.A. miste de aansluiting en reed naar Doorn terug. De voertuigen en het materieel dezer Vbd.A. waren op 10 Mei door het te vroeg sluiten van de hindernissen bij de voorposten te Druten achtergebleven, zodat deze Vbd.A. toch als zodanig onbruikbaar zou zijn geweest. C.-29 R.I. beschikte over één motorordonnans en een motor met zijspan van een ander onderdeel. Een reserve-luitenant, verplegingsofficier, ontpopte zich als een goed adjudant. De R.C. vond toevallig zuid van de Zuidelijke Meentweg de cp. van C.-2-III-19 R.I., waar verbindingen met de cpn. in het vak van 111-19 R.I. (het aanvalsvak dus) aanwezig waren, doch met de D.C. was geen verbinding te krijgen. Noch de R.C., noch de B.Cn. waren op de hoogte van het beloop der hinder nissen in het aanvalsvak. 1-29 R.I. en 29 C.Mr. (min een sectie) marcheerden te 5.30 onder de oudste kapitein af over Berg en Dal naar kp. 26 aan de spoorweg. De B.C. ging in een motor met zijspan vooruit, verdwaalde, kwam bij kp. 25 aan en werd daar door een luitenant met een patrouille van 6-4 R.H. terecht gewezen, zodat hij even na zijn bataljon bij kp. 26 aankwam, waar een kapitein van St.-IV.Div. reeds aan wijzingen gaf. De uitgangsstelling werd te ongeveer 6.30 ingenomen met de le en 2e Comp., elk versterkt met een sectie zw.mitr., als rechter- en linker-voor- compagnie, de 3e Comp. als ondersteuningscompagnie achter het midden; de M.C. (min twee sectiën) en 29 C.Mr. werden in een vuurbasis geplaatst. Het bataljon had in ongeveer 40 uur geen warme maaltijd genoten en was zeer vermoeid. Door het autovervoer was de gevechtstrein niet meegekomen, zodat geen handgranaten konden worden uitgereikt en er geen reservemunitie aanwezig was. Vrijwel onmiddellijk na het bereiken van de uitgangsstelling moest ten aanval worden opgerukt. 414

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 440