te zijn, daar de paniek de troep zodanig te pakken had, dat de meesten weer weg trokken, zodra zij buiten onmiddellijk toezicht waren. Daarna had hij zich met zijn staf naar de Cuneraweg ten W. van kp. 27 begeven, waar hij met behulp van de aankomende B.Cn. en andere officieren trachtte, de vluchtenden op te vangen en te doen stelling nemen. Aldaar voegde zich eerst C.-I-20 R.I. bij hem, die tussen Achterberg en dit punt tevergeefs getracht had, de troep tot staan te brengen. Daarna verscheen eveneens C.-III-29 R.I., die bij de Poort ter hoogte van kp. 26 een deel van zijn bataljon had opgevangen, doch dit bij de stuka-aaanval weder kwijt was geraakt. Deze begaf zich naar het Rem- mersteinsche Bosch (het nachtelijke punt van uitgang), waarheen hij zijn luitenant adjudant reeds had vooruitgezonden, in de hoop, daar delen van zijn bataljon te zullen vinden, doch vond daar slechts een menagemeester, die rapporteerde, dat de troep was doorgetrokken naar Eist. Op het rijwiel van die sergeant reed hij naar Eist, waar hij zijn adjudant en C.-1-III-29 R.I. aantrof, die mededeelden, dat de troep (delen van de le en 3e Comp. en van de M.C.), na in stelling te zijn gebracht, reeds weder in westelijke richting was vertrokken. De majoor reed nu via Bergzicht en de Cuneraweg terug naar C.-29 R.I., die hij ter hoogte van kp. 28 weder aantrof. C.-29 R.I. had bij kp. 27 de troepen, die tot staan waren gebracht, met behulp van o.m. C.-I-20 R.I., Cn.-l en 3-1-20 R.I., C.-1-I-29 R.I., C.-II-24 R.I., Cn.-l, 3 en M.C.-II-24 R.I. en een aantal luitenants, in enige kort achter elkaar gelegen houtranden stelling doen nemen, waarbij de mannen van verschillende onderdelen door elkaar lagen en een zeer zenuwachtige stemming heerste, zodat bij het minste of geringste werd gevuurd, zonder dat er vijand te zien was, terwijl ook velen, zodra zij zonder toezicht waren, wegtrokken. Ook bij kp. 28 was, o.a. door C.-II-24 R.I., een aantal troepen aangehouden en C.-29 R.I. deed tenslotte te ongeveer 16.00 de beide stellingen verenigen tot één stelling ter hoogte van kp. 28, die de Cuneraweg en de Veenendaalsche weg af sloot. Hier beschikte hij toen dus over C.-I-20 R.I., C.-II-24 R.I. en daarna C.-III-29 R.I. O- In de omgeving van deze stelling viel artillerievuur en verschillende berichten wezen er op, dat meer zuidelijk vijandelijke patrouilles de spoorlijn hadden over schreden en naar het N. oprukten. De stemming bleef zenuwachtig en ook hier verlieten vele groepen eigenmachtig de stelling. C.-29 R.I. ontving hier door middel van ordonnansen van C.-10 R.I. bevel, namens C.-II L.K., de aanval met alle kracht door te zetten 2). Hij wilde het bevel uitvoeren, doch het oordeel van zijn officieren luidde eens luidend, dat met deze troepen, sterk ongeveer 400 a 500 man, voor een groot deel ongewapend en gedemoraliseerd, een aanval onmogelijk was. C.-I-20 R.I., van oordeel, dat C.-II L.K. op de hoogte moest worden gebracht van de werkelijke toestand, besloot, met een kapitein daarheen te gaan en reed 433 C.-I-29 R.I. was gewond in het terrein achtergebleven en door de Duitsers gevangen genomen. 2) De opdracht hiertoe was telefonisch door de chef van de Staf van C.-II L.K. aan C.-10 R.I. gegeven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 459