Voorts is niet met zekerheid bekend, aan wie afschriften van het Algemeen Bevel zijn verstrekt. C.-4 R.H., die een belangrijk commando achter de spoorlijn voerde, heeft een dergelijk bevel niet ontvangen; wel is hij - vermoedelijk telefonisch - er over in gelicht, dat een tegenaanval over Achterberg zou worden uitgevoerd. Een inzicht in de betekenis van de stelling die hij achter de spoorbaan innam en die, volgens het plan van de D.C., een onderdeel vormde van de afgrendeling tot aan de inundatie, had hij, zoals reeds eerder is medegedeeld, dientengevolge niet. Ten onrechte heerste op de cp. van C.-IV Div. de overtuiging, dat de afgrende ling goed tot stand was gekomen en dat men met gerustheid het bevel over de troepen aan de spoorlijn aan C.-4 R.H. kon overlaten. C.-8 R.I. is er van op de hoogte gesteld, dat een aanval uit Achterberg zou worden uitgevoerd en begreep hieruit voldoende, van hoeveel betekenis het was, dat de laatste resten van zijn regiment ter plaatse stand hielden. Daar zijn ver bindingen waren verbroken en hij geen reserves had, moest hij afwachten en zich ter plaatse verdedigen. C.-19 R.I. is eveneens ingelicht, dat vier bataljons een tegenaanval zouden in zetten, uitgaande van zijn stellinggebied, terwijl hij bevelen had moeten geven om zijn Ille Bataljon front-zuid te doen opstellen. Het is twijfelachtig of hij de be tekenis hiervan heeft begrepen en hij heeft zich niet overtuigd, in hoeverre C.-III- 19 R.I. dit bevel uitvoerde. Uit het voorgaande is reeds duidelijk gebleken, dat de afgrendeling onvoldoende tot stand is gekomen, nl. - dat C.-4 R.H. onvoldoende begrip had van zijn taak, terwijl de bevelvoering aan de spoorweg niet deugde, de troepen aldaar dooreengemengd waren en onvol doende samenwerkten; - dat 11-11 R.I. niet op zijn plaats stond; - dat 111-19 R.I. een zeer verspreide opstelling had ingenomen, die geen kracht had en dat nachtelijke panieken dit bataljon verontrustten. Voorts is uit het voorgaande wel gebleken, dat de artillerie-ondersteuning geheel onvoldoende was geregeld en dat er geen goede verbinding was tussen de C. van de aanvallende troepen en de artillerie, terwijl de verbinding met C.-IV Div. moest plaats hebben langs het net van 19 R.I., dat herhaaldelijk werd gestoord door het vijandelijke artillerievuur. Bij de beschrijving van het gebruik der artillerie is reeds uiteengezet, dat door onjuist inzicht in de toestand de voorbereidende artillerievuren te ver naar het O. waren geprojecteerd, dat de in de staf van de D.A.C. berekende vuren niet waren overeenkomstig de wens van de D.C. en dat geen maatregelen waren genomen om de Duitse infanterie, wanneer zij oprukte, te bevuren en de eigen infanterie te steunen. Tenslotte vermelden wij, dat C.-Brig.B geen taak in de beslissende strijd had gekregen, niettegenstaande deze met zijn staf veel beter geschikt was, om hetzij als commandant van de aanvalstroepen, hetzij als commandant van het vast- 453

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 479