Van de reserve, die de D.C. in eigen hand hield, waren, zoals wij zagen, C.-24 R.I. en 111-24 R.I. reeds te ongeveer 6.00 nabij kp. 107 aan de kunstweg Rhenen- Elst aangekomen, doch 11 G.B. kwam eerst te ongeveer 11.30 aan. De berichten over het terugtrekken van allerlei onderdelen werden zo onrust barend, dat de D.C. omstreeks 10.00 hierin aanleiding had gevonden, een opname stelling te doen verkennen voor deze twee reserve-bataljons en de twee mitrailleur compagnieën nl. 10 M.C. van Brig. B en 20 M.C. van IV L.K., die beiden te Eist aanwezig waren. Hij gaf daartoe aan C.-III-24 R.I. (wd. C. der beide bataljons, bij afwezigheid van C.-24 R.I.) opdracht, een stelling te verkennen, lopende van de school te Eist in de richting Veenendaal met een frontbreedte van 1200 m; C.-III-24 R.I. deed deze verkenning door een van zijn C.Cn. uitvoeren. Omstreeks deze tijd opperde de D.A.C. het denkbeeld, de voorwagens te laten oprijden, ten einde op alle gebeurlijkheden voorbereid te zijn, doch de D.C. wilde hiertoe zijn toestemming niet geven, omdat hierdoor gemakkelijk de terugtochts gedachte post zou kunnen vatten. Op de cp. van de D.C. was men er niet nauwkeurig van op de hoogte, dat de Duitsers zich tegenover de spoorlijn uitsluitend bevonden bij het station. Van kapitein Gelderman was wel een bericht binnengekomen, dat het aldaar best te houden was, doch latere verzoeken om versterking, in verband met het wegtrekken van troepen zijn of niet ontvangen of er is niet op gereageerd. Op het verloop van de tegenaanval had de D.C. vrij lang nog een optimistische kijk. De berichten over de toestand bij Rhenen werden echter onrustbarend; Rhenen en het terrein noord daarvan lagen doorlopend onder zwaar artillerievuur, terwijl in deze plaats hevige branden woedden. Het terugtrekken van troepen langs de kunstweg Rhenen-Elst nam zodanige vormen aan, dat de D.C. langzamerhand tot de conclusie kwam, dat de bezetting van de spoorbaan nagenoeg geheel terug ging. C.-8 R.I., waarmede gedurende de ochtenduren geen verbinding meer had bestaan, berichtte plotseling telefonisch, dat de tegenaanval uit zijn uitkijkpost niet kon worden opgemerkt en hoogst waar schijnlijk tot staan was gekomen; hij had bovendien opgemerkt, dat Duitse troepen langs de Cuneraweg trokken. Om zijn cp. werd overal geschoten en de bezetting van de cp. was in gevecht. Het personeel van 3-1-8 R.A. meldde zich, onder bevel van de Bt.C., (vermoede lijk omstreeks 12.00) bij de D.A.C. met de mededeling, dat zij de stelling had ver laten met achterlating van de vuurmonden, toen de Duitse aanvallers, die door de batterij onder vuur waren genomen, op korte afstand waren genaderd. Ook ver klaarden zij, bij de terugtocht van de Koerheuvel af te zijn beschoten en dit laatste bericht verhoogde het onveilige gevoel, dat reeds in de cp. van de D.C. bestond, doordat in de omgeving herhaaldelijk werd geschoten. Reeds sinds de eerste berichten over de Koerheuvel was de bewaking van de cp. verscherpt. Gaandeweg zag de D.C. de mislukking van de aanval naderen en zag hij de toestand aan de spoorweg en daarachter, door het ontbreken van duidelijke ge gevens van zijn ondercommandanten, veel te somber in. 456

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 482