de Minister van Economische Zaken (voedselvoorziening), een lid van het Neder- landsche Roode Kruis en een lid, tevens secretaris. Er was voor de uitvoering een Bureau Afvoer Burgerbevolking gevormd onder een directeur. Commissarissen Afvoer Burgerbevolking waren aangewezen, die in hun gebied de voorbereiding en de uitvoering regelden met de burgemeesters. Voor de ontruiming van gestichten, (zieken, ouden van dagen, kraamvrouwen enz.) was een subcommissie voor de volksgezondheid ingesteld. De afvoer van vee werd geregeld door het Bureau Ontruiming. Het transport van de evacuatiegebieden naar de vluchtoorden geschiedde door de zorg van de Directeur van de Etappen- en Verkeersdienst, voor zoveel de commissarissen afvoer burgerbevolking niet in hun gebied over voldoende ver voersmiddelen konden beschikken. Vanzelfsprekend betrof dit geheel het trein vervoer, de afvoer te water en een groot deel van het vervoer langs de weg. Voor de evacuatie was de bevolking ingedeeld in rubrieken, overeenkomende met onderstaande gebieden: a. Het inundatiegebied van de stellingen van het Veldleger. b. Het gebied van de hoofdweerstandsstrook van de stellingen van het Veldleger. c. Het inundatiegebied van het Oostfront-Vg.Holland. d. Het gebied tussen de stellingen van het Veldleger en het Oostfront-Vg.Holland, gesplitst in d. 1 en d. 2, verband houdende met de noodzaak, in de eerste plaats delen van gemeenten te evacueren, die blootgesteld zouden worden aan de inwerking van vijandelijke artillerie en luchtstrijdkrachten, als gevolg van actie tegen stellingen van het Veldleger. e. Het gebied van de hoofdweerstandsstrook van het Oostfront-Vg.Holland. Een afzonderlijke regeling was gemaakt voor de gestichten. Voor het gebied van de Lingestelling was nog geen evacuatie voorbereid. In beginsel moest de afvoer van de bevolking ten N. van de spoorlijn Utrecht- Ede plaats hebben naar Noord-Holland, terwijl evacuatie ten Z. van die spoorlijn naar Zuid-Holland en de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden zou plaats hebben. De afvoer zou geschieden per spoor en te water, dit laatste over het IJsselmeer in het N., over de rivieren in het zuiden. Aangezien de inundaties voor de Valleistelling, de Betuwestelling en de Maas- Waalstelling reeds waren gesteld, had de afvoer van de bevolking uit die gebieden reeds plaats gehad. Voor de Valleistelling en de Brigs. A en B gold als richtsnoer, dat de bevolking in een gebied van 5 km vóór tot 3 km achter de frontlijn en in de inundatiegebieden ook buiten die lijn vallende, moest worden geëvacueerd. De bevolking van Barneveld, Hoevelaken en Nijkerk zou ten getale van 20 000 personen te voet of, indien mogelijk, per trein naar het oosten worden vervoerd en wel naar de gemeenten Ermelo, Harderwijk en omgeving. Uit de gemeente Ede zou de meerderheid te voet naar het oosten moeten uit- 33

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 57