Wat het parachutistengevaar betreft, dient te worden medegedeeld, dat na de overvalling van Oslo, waarvan een rapport bekend was van een ooggetuige, alle maatregelen waren genomen, die mogelijk waren. De C.V. had bevolen, dat alle legerkorps- en divisie-reserves op rijwielen snel verplaatsbaar moesten zijn. Een compagnie motorrijders, ter beschikking van de C.V. gekomen, was gereor ganiseerd, zodat zij snel tegen parachutisten kon worden ingezet. Belangrijke objecten werden bijzonder bewaakt. Op de vliegvelden waren voorbereidingen getroffen, dat deze onmiddellijk on bruikbaar konden worden gemaakt, voor zoveel zij niet reeds door versperringen en obstakels voor landing ongeschikt waren. Tal van terreinen, die voor landing van vliegtuigen konden worden gebruikt, waren door palen e.d. daartoe ongeschikt gemaakt. Het vorenstaande toont aan, dat binnen het ressort van de C.V. alle maatregelen waren getroffen, die redelijkerwijze konden worden genomen. De C.V. had na ontvangst van de laatste gegevens in een conferentie met zijn raadgevers in de late avond van 9 Mei de toestand opnieuw onder het oog gezien en nagegaan, wat kon en moest worden bevolen, Als gevolg daarvan waren de bevelen voor de graad van strijdvaardigheid te 21.27 uitgegaan. Wat buiten de competentie van de C.V. lag, was, dat buiten de inundaties, dus in de terreinen, waar de aanval viel te verwachten, geen opruimingen hadden mogen worden verricht. In de korte tijd tussen grensoverschrijding en aanraking van de vijand met de stellingen viel dit niet meer goed te maken. Hoewel alles wees op de mogelijkheid van een op handen zijnde aanval, bestond daaromtrent geen absolute zekerheid. De mogelijkheid bleef bestaan, gezien de ver schillende alarmeringen, die reeds hadden plaats gehad, dat ook ditmaal de aanval (nog) niet zou worden uitgevoerd. Dit heeft de C.V. echter niet belet, om alle maatregelen te nemen, die genomen moesten worden, om op elke gebeurlijkheid voorbereid te zijn. Er moet echter worden vastgesteld, dat in brede lagen van ons volk en, niet tegenstaande de ernstige waarschuwingen ook in het leger, het volle besef van de ernst van de toestand niet bestond en dat tallozen de valse hoop koesterden, dat het, evenals in 1914-1918, ook thans niet zo'n vaart zou lopen. Ten slotte moet er nog op worden gewezen, dat op 9 Mei te 17.30 bij de C.V. een telexbevel van de O.L.Z. werd ontvangen, dat inhield, dat enkele genoemde uitzonderingsverloven konden worden verleend. Dit telexbericht werd te 18.10 door de C.V. doorgeseind. Het betrof hier de uitzonderingsverloven wegens drin gende familieomstandigheden en ten onrechte is daaraan hier en daar de betekenis gehecht, dat de spanning was verminderd. 36

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 60