de stelling terug te keren. Bij de voorste versperring meldde zich de sergeant majoor van 4 M.C., die de sommatie tot overgave van de Duitse commandant kwam overbrengen, doch waarop niet werd ingegaan. De B.C. deelt in zijn verslag mede, dat van verschillende zijden is bericht, dat tezelfder tijd een bij niemand bekend zijnde luitenant van de bereden wapens in de stelling is geweest, die op verschillende plaatsen de raad zou hebben gegeven, terug te trekken, aangezien door de opkomende inundatie de steunpunten onder water zouden komen. Het is hem nimmer gelukt, deze luitenant op te sporen J). Bij aankomst in de voorste lijn tussen 14.00 en 15.00 bleek de majoor, dat de vóórcompagnieën op hun plaatsen waren. De kapitein van het K.N.I.L. maakte, te zamen met personeel van III-2 R.I. een op de Lek varend, met een mitr. be wapend, Duits bootje onschadelijk 2). Dit vuur heeft op de Z. Lekoever, waar kogels insloegen, de indruk gewekt, dat men door de eigen troepen op de N. oever werd beschoten. De kapitein van het K.N.I.L. vervolgde nu zijn opdracht, waarover hierna meer. Te 15.05 ving een vijandelijke artillerie-beschieting aan, die met korte tussen pozen de gehele verdere namiddag voortduurde en bij afwisseling werd gelegd op de noord- en zuidoever van de Lek, op Culemborg en ten W. daarvan. Aangezien dit vuur door Nederlandse artillerie op de zuidelijke Lekoever werd beantwoord, vroeg C.-III-2 R.I. geen artillerievuur aan, waarmede hij overigens weinig succes zou hebben gehad, daar de artillerie, die hem moest steunen, t.w. 1-3 R.A. en 11-15 R.A., ten Z. van de Lek stond en de verbindingen nog niet in orde waren. Later in de middag, toen hij mortiervuur achter de spoorweg wilde doen afgeven, bleken de mortieren te zijn verdwenen. Wij zullen thans eerst het verloop van de onderneming van de kapitein van het K.N.I.L. volgen. Nadat de vijandelijke motorboot onschadelijk was gemaakt, ging de kapitein met zijn afdeling voorwaarts. Bij verschillenden dezer bestond reeds aarzeling tengevolge van de gehoorde verhalen over de aanwezigheid van vijand en de eigen zwakte, welke aarzeling vermeerderde, toen het artillerievuur rond het detachement viel. Bij kp. 159 aan de Lekdijk had de kapitein nog slechts 7 man over, waarbij zich de adjudant-onderofficier van de Groep Nijmegen 3) bevond. Zeventien man, waarvan 9 marechaussees en 8 dienstplichtigen, hadden hem 682 Uit de gegevens blijkt, dat door de stelling is getrokken de luitenant van de cavalerie van St.-II L.K., die met de groepen van 3-II-11 R.I. is opgetrokken om de brug bij Culemborg te gaan heroveren. Het is echter onwaarschijnlijk, dat deze zich in dien zin heeft geuit. Voorts was in de Molenbuurt te 't Waal, een km ten N. van fort Honswijk, III-8 R.A. gelegerd, waarvan de Afd.C. te 12.30 de D.A.C. is gaan verzoeken om een nadere bestemming, aangezien het water in de inundatie steeg. Het is dus zeer goed mogelijk dat (misschien wel teruggetrokken) personeel van III-2 R.I. in aanraking is geweest met personeel van III-8 R.A. en dat daaruit - achteraf - een onjuist gerucht is ontstaan, zoals dat in de oorlogsdagen dikwijls het geval is geweest. 2) C.-2 C.Torp. meldt, dat in de vroege morgen naar de brug te Culemborg een motorvlet was uitgezonden op het bericht, dat bij Wijk bij Duurstede vijandelijke vaartuigen waren gesignaleerd en dat deze te 13.00 terugkeerde, gesleept door de K.P.T.3, omdat de vlet bij herhaling werd be schoten, zonder te kunnen vaststellen, waar dit vandaan kwam. 3) Zie het boekwerk: „De verdediging van het Maas-Waalkanaal en De Over-Betuwe".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 708