Door dit gemis aan reserves ontbrak aan de verdediging de voornaamste factor,
welke daaraan kracht geeft.
Bovendien was de C.V. genoodzaakt, op 13 Mei de voornaamste accessen op
het Oostfront inderhaast door bataljons van III L.K. te doen afsluiten.
Zoals is gebleken, werd de aanval op de Valleistelling geheel uitgevoerd tegen
II L.K.
Het Duitse Xe A.K. viel met 207 Div. aan op de Grebbeberg, dus op het kwets
bare deel van IV Div., terwijl 227 Div. aanvankelijk zou aanvallen op Amersfoort,
welke aanvalsrichting, op grond van de berichten van de D.C. omtrent de sterkte
van de stellingen bij Amersfoort, werd gewijzigd in een aanval in de richting
Scherpenzeel-Woudenberg, dus op II Div.
Eerstbedoelde aanval leidde tot de doorbreking op 13 Mei, de tweede werd
op 13 Mei uitgevoerd, werd afgeslagen en zou op 14 Mei opnieuw worden ingezet.
IV L.K. werd niet aangevallen, zodat de strijd zich daar bepaalde tot die van
lichte troepen en voorpostenschermutselingen met verkennende eenheden.
III L.K. stond op een uitgerekt front en kreeg geen vijand tegenover zich. Bij
Brigade A tenslotte had slechts een aanval plaats op het Waalacces door een ver
sterkt bataljon.
Twee legerkorpsen hadden dus geen aanvallen te doorstaan en moesten op
13 Mei ongeschokt hun stellingen ontruimen. Zoals immer, had de aanvaller de
keuze van zijn aanvalspunten en kon hij daar zijn krachten masseren, terwijl de
verdediger was gebonden aan zijn stellingen, die veel uitgebreider fronten be
sloegen, dan waarop volgens de geldende normen een krachtige verdediging
mogelijk was, moest afwachten, waar de stoot kwam, niet over krachtige, goed
opgestelde en goed aangevoerde reserves beschikte, om met grote kracht de door
gedrongen vijand te lijf te gaan en op de niet aangevallen frontdelen geen troepen
van betekenis kon vrij maken.
In de beschouwing over de verdediging van II L.K. op blz. 497-500 wezen wij
er reeds op, dat de strijd alle zwakke plekken deed uitkomen, die het gevolg waren
van het op onjuiste grondslagen gevormde leger van 1940, grondslagen, die het
gevolg waren van de defensiepolitiek van na de eerste wereldoorlog, waarvan ieder
deskundige wist, dat zij niet goed waren en dat daarop nimmer een goed leger kon
worden gevormd. Wij wezen er eveneens op, dat de periode van voorbereiding,
die ons was gegund, nadat gemobiliseerd was, door dezelfde oorzaken, niet had
kunnen worden gebruikt om door straffe oefening in groter en kleiner verband
nog te verbeteren wat daaraan verbeterd kon worden, omdat de ongeoefende troep
moest worden gezet aan stellingbouw.
Bovendien was onjuist inzicht van de Regering en de gedachte aan de mogelijk
heid, evenals in 1914 de dans te ontspringen oorzaak geweest, dat na het mobiliseren
nog niet alle voorbehoud was op zij gezet.
Daardoor was de C.V., die de verantwoordelijkheid droeg voor de verdediging
van de aan het Veldleger toegewezen stellingen, niet vrij geweest in de uitvoering
van de maatregelen, die hij voor een goede verdediging noodzakelijk achtte en
726