moesten de troepen tussen 10 en 14 Mei stellingen verdedigen, waarvan de schoots velden niet hadden mogen worden opgeruimd. De proef, die de troepen op en nabij de Grebbeberg te doorstaan hebben ge kregen, was uiterst zwaar. Zonder enige oorlogservaring werden zij in onover zichtelijk terrein aangevallen door fanatieke en ervaren S.S. troepen, die goed werden geleid en aangevoerd en goed door artillerie werden ondersteund. Bovendien moesten hogere en lagere commandanten de oorlogvoering met de daarbij optredende onverwachte factoren nog leren. Dat de afgematte troepen ten slotte de stelling niet wisten te behouden en dat de te snel opgezette tegenaanval niet gelukte, was daarom niet te verwonderen. Toen op 13 Mei in de namiddag de laatste verdediging achter de Grebbeberg was ineengestort, de voor de tegenaanval aangezette troepen ordeloos vluchtten en er geen reserves meer waren, was de C.V. genoodzaakt, de terugtocht op het Oostfront te bevelen. Deze terugtocht werd bevolen en uitgevoerd op een tijdstip, dat de Duitse 207e Div. weliswaar de Grebbeberg en omgeving in handen had, doch toch nog zoveel tegenstand aanwezig achtte, dat een onmiddellijk door de geslagen bres nastoten onmogelijk scheen. Bovendien beschikte die divisie aan gemotoriseerde troepen slechts over het S.S.regiment met één sectie pantserwagens, welk regiment sedert 10 Mei in gevecht was. Daarenboven liep de aanval van de Duitse 227e Div. op II Div. vast, en werd het eerst in de morgen van 14 Mei aan de Duitsers duidelijk, dat de stelling verlaten was. Daarna duurde het nog tot de middag, vóórdat zodanige overgangen waren gemaakt, dat de vervolging kon worden ingezet. Het Veldleger kreeg dus net genoeg tijd, om het Oostfront-Vg.Holland te be reiken, waarbij de mars in de vroege morgen werd begunstigd door grondmist. In hoeverre waren de troepen in staat, aldaar de verdediging te voeren? Het Oostfront was niet afgewerkt. De aard van de aangelegde versterkingen, die verband hield met het terrein, was verschillend van de zeer goed aangelegde en bewoonbare stellingen, die waren verlaten. Dit, gevoegd bij het nog ontbreken van inundatiën, maakte de uitermate vermoeide troepen moedeloos, zodat het moreel niet hoog was. Waren de troepen van III en IV L.K., van Brig. A en van II Div. vrijwel on geschokt, die van IV Div. en Brig. B waren gedesorganiseerd en gedemoraliseerd. Van deze eenheden moesten troepen, die van 10 Mei af in stelling hadden gelegen of voor de tegenaanval waren ingezet, welke geheel was mislukt, thans opnieuw de verdediging voeren, zonder dat er tijd gegeven kon worden, om op hun verhaal te komen. In de namiddag van 14 Mei stond achter het Lekacces-noord nog geen andere artillerie in stelling dan de twee Afdelingen zuid van de Lek, waarmede nog geen verbinding was verkregen. Daarentegen stond achter II Div. en VIII Div. in de groep Utrecht en bij VII Div. wel artillerie in stelling. De infanterieverdediging was nog niet voldoende georganiseerd. Eerst in de 727

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 753