Tevens deelde de L.K.C. mede, als autoriteit belast met het militair gezag,
een verordening te hebben uitgegeven met betrekking tot het optreden tegen
verraderlijke elementen. Deze verordening hield, kort samengevat, in, dat ver
dachte personen bij verzet tegen arrestatie moesten worden neergeschoten. Het
zelfde gold voor mannelijke Nederlanders van 17 jaar of ouder in een huis, waar
Duitse troepen werden aangetroffen of in een huis, waaruit werd geschoten, en
alle Nederlanders die deelnamen aan het leggen van hinderlagen. Deze verordening
ging naar het oordeel van de C.V. veel te ver. De C.V. telefoneerde met de Ch. St.
Landmacht over het uitgeven van een voor het gehele leger geldende regeling
en over het spoedig zenden van een auditeur-militair.
Als gevolg daarvan gaf de Ch. St.Landmacht kort daarna enige richtlijnen,
alsmede bericht, dat een auditeur-militair nog op 11 Mei zou worden gezonden.
De C.V. kon daarop aan C.-II L.K. de naam van de auditeur-militair en de
officieren-commissaris en -secretaris, die zich bij het St.K.-II L.K. zouden komen
melden, opgeven. De L.K.C. moest nu uit de troepenofficieren een hoofdofficier
voorzitter en twee leden van de krijgsraad aanwijzen.
De C.V. zelf gaf opdracht, een bekendmaking voor het Veldleger uit te geven,
die op 12 Mei is verschenen en C.-II L.K. noodzaakte, de zijne in te trekken.
De berichten van C.-II L.K. omtrent de voorposten aan het einde van deze
tweede oorlogsdag hielden in, dat de voorposten zonder ernstige strijd met de
niet sterke vijand waren teruggetrokken.
Op de Grebbeberg zelf viel toenemend artillerievuur, dat grote invloed op het
moreel van de troep had.
In de frontlijn van de hws. bestond aanraking met vijandelijke patrouilles. Het
artillerievuur op de Grebbeberg en Oost daarvan was afkomstig uit de oostrand
van Wageningen en van verdragende artillerie, waarvan de plaats niet bekend
was.
De C.V., afgaande op de indruk van C.-II L.K., dat de vijand slechts van ge
ringe sterkte was, heeft aan C.-II L.K. als zijn wens doen kennen, dat de voor
posten moesten worden hernomen 1).
56
Het hernemen van voorposten voor een stelling was een van de normale tactiek afwijkende
handeling. Dat dit werd bevolen, sproot voort uit volkomen gebrek aan inzicht in de sterkte van
de vijand en de indruk, dat de voorposten zonder veel strijd waren gaan lopen voor een handjevol
drieste en goed van het terrein gebruik makende Duitsers. In zekere zin was er dus sprake van
krachtige reactie tegen (vermeende) lafhartigheid in de troep.
Hierbij is niet voldoende gerealiseerd, dat de aanwezigheid van artillerie toch moest wijzen op
meer dan de veronderstelde kleine Duitse afdeling.
Evenmin is gerealiseerd, dat het hernemen van de voorposten neerkwam op het uitbreken door
gesloten versperringen (waarin dus gaten moesten worden gemaakt) en het daarna gaan herbezetten
van voorposten-opstellingen in een terrein van ongeveer 4 km breedte en enige honderden meters
diepte.
Er dient echter op te worden gewezen, dat, zoals bij de beschrijving van de II Div. zal blijken,
zich aldaar bij de voorposten een crisis heeft voorgedaan, waarbij een voorpostenbataljon (naar
men dacht zonder noodzaak) zijn opstellingen had verlaten en na door de R.C. weder te zijn terug
gezonden, de opstellingen opnieuw bezette. Later is gebleken, dat deze voorposten ter sterkte van
drie compagnieën door een regiment infanterie, gesteund door een Afdeling artillerie, waren
aangevallen, welke aanval door de Duitse divisie-commandant daarna werd afgelast.