de eigen B.C., een R.C. (uit dat nevendivisievak) boven zich gesteld kregen, ter wijl (boven de waarschijnlijk in actie gekomen artillerie der IV Div.) twee Af delingen van de II Div. werden ingedeeld. Van het westen uit was Brig. B in mars gezet naar Rhenen en hoewel dit niet meer zeker is, heeft de gedachte waarschijnlijk toch voorgezeten, die brigade te doen aanvallen over Rhenen en aangezien die twee bevolen acties moesten worden gecoördineerd, belastte de C.V. de C. van II Div. niet alleen met de directe leiding van de aanval van twee aanvallende bataljons, doch tevens met die van IV Div. en van Brig. B. C.-II Div. was niet van de opstelling en de toestand bij IV Div. op de hoogte en evenmin van de toestand bij Brig. B, waarvan hij waarschijnlijk zelfs niet de samenstelling kende en ook niet wist, dat zij achter IV Div. was aangekomen. De opdracht was voor C.-II Div. moeilijk uitvoerbaar, omdat deze zijn aan wezigheid, zowel bij de aanvallende bataljons, als bij IV Div. eiste, en het nodig maakte, dat verbindingen met de ondercommandanten en de artillerie werden tot stand gebracht. Bovendien werd het bevel over II Div. door zijn afwezigheid practisch in handen gelegd van een ondergeschikt officier en moesten de beide R.Cn. van die divisie tijdelijk door B.Cn. worden vervangen. In zijn memorie, op verzoek van de Chef van de Generale Staf in 1940 ingediend, gaf de C.V. een uiteenzetting van zijn motieven, die, kort samengevat, hierop neer kwamen. In de ontstane crisis was het noodzakelijk, met grote snelheid te reageren en vóórdat de Duitsers zich verder konden uitbreiden en vastzetten, dus vóór de nacht, hen in de flank te vallen uit de meest gunstige aanvalsrichting nl. tussen de inundatie en de spoorlijn. De toestand eiste, dat de aanval met de meeste energie werd ingezet en dat hogere officieren door hun persoonlijke invloed en stuwkracht aanwezig waren, om geen tijd verloren te doen gaan. De indruk, die C.-II L.K. had gemaakt tijdens zijn bezoek, deed de C.V. er aan twijfelen, of er thans met de door de omstandigheden vereiste energie en snelheid zou worden opgetreden en, gezien diens mentaliteit, wilde de C.V. het opperen van bezwaren voorkomen en de L.K.C. voor een voldongen feit stellen. Een en ander gaf hem impulsief de overtuiging, dat hij op dit ogenblik zo en niet anders moest handelen, terwijl hij, door in te grijpen in de bevelvoering van de legerkorpscommandant, gebruik maakte van het recht, dat iedere hogere bevel hebber heeft. Hiertegen dient te worden aangevoerd, dat het recht om in te grijpen in de bevelvoering van lagere commandanten, zeker in oorlogstijd, wanneer de hoogste belangen in het spel zijn, bestaat, doch dat iedere hogere commandant de plicht heeft, van dat recht een zeer voorzichtig en oordeelkundig gebruik te maken. Wanneer hij ingrijpt, zonder te weten, wat de onderbevelhebbers zelf reeds hebben bevolen en vóórdat daartoe onmiddellijke noodzaak aanwezig is, dan ontstaat er 66

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1955 | | pagina 90