gooien. Hoe dicht de tegenstanders elkaar waren genaderd blijkt wel hieruit, dat Blainville lange stokken met haken had doen ver vaardigen, waarmee men de schanskorven op de randen van de sap pen trachtte weg te trekken of om te werpen. Dat van weerskanten flink met handgranaten werd geworpen behoeft geen betoog, en evenzo dat de vestingwerken dag en nacht uit mortieren, waarvan er 1 of 16 in werking waren, met bommen en stenen werden over stelpt. In de morgen van de 9e geloofden de verdedigers nog niet, dat de vijand tot een bestorming zou overgaan, omdat zij met de sappe de drie voornaamste hoeken van de bedekte weg reeds tot zeer korte afstand (op één plaats zes meter) waren genaderd. Zij konden dus binnen een of twee dagen de kruin hebben bereikt en konden dan de verdedigers met geweervuur naar de inspringende hoeken of wapenplaatsen terug drijven. Waren ook deze vermeesterd, wat meestal niet lang uitbleef, dan moesten zij, om het onderste deel van de muur te kunnen beschieten, hun geschut tot op de kruin van het glacis vooruit brengen, een bezigheid, waarmee allicht enkele dagen gemoeid waren. De toestand der bressen was namelijk zo danig, dat nog steeds 13 a 14 voet muurwerk onbeschadigd waren, zodat men voor een bestorming nog niet behoefde te vrezen, te meer omdat de bastions met retranchementen waren afgesneden. Van het ravelijn tussen de aangevallen bastions was de muur nog on beschadigd. Een batterij van 6 stukken van Tallard ging nog steeds TOESTAND DER BRESSEN TE KEIZERSWEERT OP JUNI 1702 90

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 112