gre en vervolgens de moeizaam deboucherende Franse hoofdmacht een nederlaag toe te brengen. Quincy althans is van deze opinie. 'II etoit alors' zo zegt hij 'facile aux ennemis d'attaquer et de battre le marquis d'Alégre par la superiorité de leur armée contre un petit corps, et ils auroient ensuite sans peine pu défaire la tete de notre armée, se saisir de ce défilé, et mettant leur droite a la Meuse, et leur gauche au bois de Cleves, nous empecher de passer outre mais la contenance fiére de M.d'Alégre et ses mouvements leur ayant impose, ils ne songerent plus qu'a se retirer vers Nimegue'. Flet blijkt echter niet dat de critiek welke in deze woorden ligt opgesloten, aan de zijde der geallieerden is uitgeoefend, en aller minst was zij te verwachten van de zijde der bewindvoerders in Den Haag, voor wie zo weinig mogelijk 'hazardeeren' als de beste tactiek gold. Omstreeks uur des namiddags trok het Franse leger terughet kampeerde die nacht op enige afstand van de stad, en Franse troepen plunderden tot bij Wessem in het land van Maas en Waal. Veel vrouwen en andere mensen werden 'tot op 't hembd uitgeschud' en veel huisraad geroofd doch nergens brand gesticht. Daar noch een aanval op Nijmegen, noch een rivierovergang uitvoerbaar ge acht werd en verder standhouden dus geen zin had, trokken de Fransen reeds de volgende dag terug naar het verlaten kamp van Klarenbeek, waar zij zich voorlopig neer sloegen. Boufflers ont kwam niet aan het verwijt van te grote voorzichtigheidvolgens Berwick was de tijd voor Nijmegen met praten en delibereren zoek gebracht. Hoe Boufflers' kansen bij een doortastende aanval gestaan zouden hebben is uit de aard der zaak moeilijk te beoorde len; het is zeer wel mogelijk, dat ook de aanwezigheid van de hertog van Bourgondië, die als officieel opperbevelhebber in geen geval aan een nederlaag mocht blootstaan, in deze mede van invloed geweest is. Voorbeeldig was bij deze gelegenheid de houding der Nijmeegse burgerij. Des Zondagsmorgens 9 uur, onder kerktijd, werden de burgers bij trommelslag opgeroepen, de wallen te bezetten, 'ieder op zijn bekende post'. Hier stonden ^3 metalen en ijzeren stukken opgesteld, waarvan 12 in de buitenwerken. Helaas waren hier, even als wij reeds bij Breda opmerkten, alle artilleristen afwezig; slechts één constabel was in de stad, de overigen bij het veldleger. De laad- gereedschappen waren opgeborgen; het buskruit in het magazijn, omdat in geen der batterijen een buskruitkist was, zoals het geval had behoren te zijn. De commies van het magazijn was afwezig en de sleutel niet te vinden. Toen de commies thuis kwam werden de 100

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 124