batterijen ten spoedigste van het nodige voorzien. Volgens een ande
re lezing werd d.e.t. het magazijn opengebroken na een 'deftige
aanspraak' van de burggraaf Jacob van Randwijk. De plaatsmajoor,
Hofman van Somer tot Aelst, liet allereerst de i 2 in de buiten
werken staande stukken laden, door de enige aanwezige conducteur
of constabel, te zamen met een burger, een zekere Caspar Cluyt.
De burgers boden zich vol geestdrift aan voor het bedienen van de
kanonnen, en sleepten bovendien nog drie stukken met touwen, bij
gebrek van paarden, naar de wallen. Hierbij moet zich een predikant
van Bemmel, Caspar Eilbrecht onderscheiden hebben, van wie wij
vermeld vinden dat hij aan het hoofd der gemeentenaren uit de
kerk naar de wal trok, en het eerste kanonschot loste, dat ruiters
en 7 paarden het leven kostte.
Ook schijnen de burgers aan de gevechten om Kijk in de Pot
deel genomen te hebben. Zij bewaakten de poorten en droegen zorg,
noch krijgsvolk, noch wagens en karren die, met vluchtelingen
beladen, in grote getale voor de poorten stonden, in de stad te
laten, een zeer verstandige maatregel. De burggraaf en de burger
kapiteins, onder wie Eekman, van den Berg en van Leeuwen
worden genoemd, vuurden hun stadgenoten met raad en daad aan.
Een geestdrift en eensgezindheid heersten, als helaas slechts in bui
tengewone tijden mogelijk schijnen te zijn; er was, zo lezen wij,
geen onderscheid van religie te bespeuren. Onvermijdelijk was, dat
de opeens tot artilleristen gebombardeerde burgers wel eens eigen
volk raakten, maar het richten, laden en afvuren van kanonnen was
voor hen dan ook geen dagelijkse bezigheid. Van des Zondagsmor
gens tot Maandagsmiddags bleef de burgerij 'continueel' op de wal.
Van de gouverneur, de luit.-generaal Walrad, graaf van Nassau-
Saarbrücken-Ottweiler, een neef ('oomzegger') van de veld
maarschalk, verneemt men weinig; enerzijds horen wij, dat hij in
het leger was; volgens de plaatsmajoor Hofman van Somer had hij
de bezetting, die niet meer dan 2 bataljons bedroeg, in de buiten
werken doen trekken.
Athlone zond na de aftocht der Fransen het gros der cavalerie
met de bagage over de Waal; 20 bataljons infanterie bleven voor
lopig de stad bezetten. Zijn voornaamste zorg was vooreerst, een
rivierovergang te beletten. Gelukkig kwamen juist dezer dagen 3000
Lunenburgse ruiters het leger versterken, die met 2 regimenten
Pruisische dragonders de Rijn van Schenkenschans tot voorbij Rees
bewaakten. Batterijen werden op de mogelijke overgangsplaatsen
opgeworpen. Het hoofdkwartier werd gevestigd in de buurt van
Schenkenschans, op het bekende Tolhuis.
101