rabel leger' te velde zou worden gebracht, waardoor de provincie
buiten gevaar van invasie en overrompeling gehouden zou worden.
Zij had echter tot haar leedwezen bespeurd, dat de behoorlijke 'me-
sures en precautiën' niet waren genomen. Het leger van de graaf van
Athlone was door allerlei detacheringen o.a. naar Keizersweert,
zodanig verzwakt, dat de graaf 'tot een merckelijke disreputatie en
krenkinge der glorie van den Staat' in de werken van Nijmegen had
moeten wijken. Bij gevolg had de provincie, mitsgaders de ganse
Staat, 'gepericliteert, hetwelck alleenlyck dependeerde van de tijdt
van een quartier uyrs dat de vijandtlycke armee die van den Staat
niet heeft gepreveniëert'. Ongetwijfeld was de vijand tot zijn aanval
verlokt door de slechte toestand van Nijmegen, 'in welckers Buyten-
wercken geen eenige battery was opgemaeckt, noch kanon geplant,
noch eenigh kanonnier te vinden, daarenboven de fortificatie-
wercken aen verscheyde kanten ten eenenmale defectueus, ende
het fort Knodsenburgh in geen de minste staat van defensie'. Dan
volgden nog een paar van ouds bekende klachten over de officieren
die zonder permissie van hun post of functie afwezig waren en het
incompleet zijn van talloze compagnieën, waarna het stuk besloot
met'op al hetwelcke de ondergeschreven een spoedige en bij deese
bekommerlycke tijden voldoende resolutie te gemoet sien en ver
wachten'.
Tevens deelden de Gelderse gedeputeerden namens het kwartier
van Nijmegen mee dat het land van Maas en Waal grote schade had
geleden door het vluchten van vele ingezetenen en doordat een
groot deel van het koren en gras door de Staatse troepen was afge-
fourageerd. Dientengevolge was het kwartier niet in staat om de
militie of andere lasten te betalen en werd de generaliteitskas ver
zocht, hierin te voorzien. Op het kwartier van Nijmegen waren 16
compagnieën gerepartieerd, die dan ook voorlopig werden af
gewezen'
Beide memories werden in handen gesteld van de commissie
Ham. Met bekwame spoed heeft deze rapport uitgebracht, zodat de
Staten reeds de volgende dag van repliek konden dienen. Na een
weerlegging van het onbillijk verwijt aangaande de onvoldoende
'mesures' wezen zij er op dat de slechte staat van de Nijmeegse
fortificatiën niet geweten kon worden aan de Staten-Generaal noch
aan de Raad van State, die de noodzakelijkheid van het opmaken der
werken 'menigmaal en tot verveelens toe' hadden betoogd, doch
dat 'de Provincie Gelderland soo wel als andere, en insonderheyt
't Quartier van Nijmegen in de versoghte furnissementen is in ge-
breecke gebleven'dat zij nog onlangs de respectieve provinciën
IO£