Evertsen, dat de Vlaamse kust en de Scheldemonden bewaakte x). Een geluk was het onder deze omstandigheden, dat Jean Bart, die in de Republiek als Staatsvijand nummer één stond aange schreven, in het voorjaar was overleden. Zijn opvolger, de Pointis, hoewel geen onbekwaam vlootvoogd, durfde zich niet meten met een tegenstander, wiens naam reeds geschikt was, om ontzag in te boezemen. Eén succes hebben de Fransen echter kunnen boeken. Een onzer oorlogsschepen, dat van kapitein Gerrit Nieuwstadt, met £o stukken bewapend, werd op 4 Juli door enige galeien uit Oostende na hevig gevecht geënterd en genomenwindstilte belette de andere Staatse schepen, het bedreigde vaartuig te hulp te komen. De Franse bevelhebber, la Peletterie, werd wegens deze gebeurtenis bevor derd tot chef d'escadre. De overwinning werd aan Franse zijde niet weinig opgeblazen; Pelet zegt, geheel bezijden de waarheid, dat la Peletterie met zijn 6 galeien het 12 schepen sterke eskader van de vice-admiraal 'Hervesen' had aangevallen en verslagen 2). Bedmar bleef tot 7 Juli zonder iets uit te richten in zijn kamp te Eede. Elij moest zijn aanvalsplannen opgeven, zo lezen wij bij Pelet, doordat hij 6 bataljons en 4 eskadrons aan de hertog van Bourgon- dië moest afstaan. Bedenken wij echter, dat hij daarna nog over totaal 40 bataljons en 14 eskadrons beschikte, dan komen wij we derom tot de conclusie dat met de aanzienlijke, tussen Nieuwpoort en Lier verspreide troepenmacht bijzonder weinig is uitgericht. HET OOSTELIJK OORLOGSTONEEL TOT DE OVERTOCHT OVER DE MAAS De aanval op Nijmegen heeft geen wijziging van betekenis in de algemene oorlogstoestand gebracht. Daarentegen was hij in zoverre van invloed, dat de in den lande verwekte onrust de stoot gaf tot het besluit der Staten, een 'considerabel' veldleger op de been te bren gen, dat tot nog toe had ontbroken. Dit werd eerst mogelijk, toen HOOFDSTUK XI Over de zeeoorlog aan de Vlaamse kust: De Jonge, 'Gesch. v. h. Ned. Zeewezen', 3e druk III-£89 vlg. 2) Pelet II-71Het veroveren van het schip van Gerrit Nieuwstad wordt beschreven in diens request aan de St.Gl om uitwisseling of rantsoenering van zich en zijn volk, dat 'in 't gat' zit, en anders misschien bij de vijand dienst zou nemen. (St.Gl, 3e lias lopende 1702). W. J. van Hoboken in Tijdschr. v. Gesch. 61e Jrg. 1948 p. 363-370. I08

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 132