gekomen. De ruiterij zou bestaan uit 132 eskadrons, n.l. 2£ van de troepen van de prins van Nassau, 88 van Athlone, 18 Lunenburg- se, en 9 Engelse, die nog werden verwacht. Het leger zou zich tussen Maas en Waal posteren en dan de vijand zo spoedig mogelijk uit de omgeving verdrijven x). Tot bevelhebber of 'kapitein-generaal' over het gecombineerde veldleger werd de graaf van Marlborough benoemd. Zonder enige twijfel was dit de beste keus die men in de gegeven om standigheden had kunnen doen. De roep van grote bekwaamheid, het vertrouwen dat de koning-stadhouder, na een periode van ongenade, hem de laatste jaren opnieuw had betoond, de wense lijkheid om een hechte samenwerking met de leidende kringen in Engeland en met het Britse leger te verzekeren en vooral het ontbreken van een voor dit belangrijk commando geschikte figuur onzerzijds, zullen in hoofdzaak de keuze hebben bepaald. De benoeming was zeker een daad van groot vertrouwen in een veldheer, die reeds twee maal een op zijn zachtst gezegd twijfel achtige rol had gespeeld en bovendien in vergelijking met de meeste Nederlandse generaals op slechts weinig ervaring in de grote oorlog kon bogen. Geboren in 16^0, had hij in 1672 en '73 als kapitein aan de krijg in de Nederlanden, en o.a. aan de belegeringen van Nijmegen en Maastricht deelgenomen, in 168^ als luit.-generaal het boerenleger van de hertog van Monmouth bij Sedgemoor verslagen, en in 1690 Cork en Kinsale op de Ieren veroverd. Voorts had hij deelgenomen aan het weinig betekenende gevecht bij Walcourt in 1689. Op zich zelf waren dit geen verrichtingen die de Staatse gene raals bepaald moesten imponeren en als leider van een actie in grote stijl tegen een Frans leger moest hij tot op de slag op de Schellen berg zijn sporen nog verdienen 2). Seer. Res. St.Gl Juni 1702. Volgens de 'Ordre de bataille' van 7 Juli 1702 in het kamp van Duckenburg bedroeg de sterkte 57 bats en 130 esks (Archief Amerongen I nr 383). 2) Dat bij de Nederlandse generaals tegenzin bestond tegen de benoeming van Marlborough lezen wij bij De Vrijer (Dl I-270). Op hun aansporing zou Athlone bij de Staten moeite hebben gedaan om in een aan die van Marlborough gelijkwaardige positie geplaatst te worden. De bepalingen in de instructie van Athlone en in die van de gedeputeerden te velde, die Marlborough's macht ten zeerste beperkten, moeten misschien ten dele gezien worden als een concessie aan de Nederlandse gene raals, doch men vergete niet dat zij, hiervan afgezien, reeds geheel in de lijn lagen der bestaande verhoudingen. Dat de prins van Nassau-Saarbrugge niet onder Marlborough wilde dienen getuigt Lamberty (II-147). Vandaar dat hij niet op de Haagse conferentie aanwezig wilde zijn, waarheen hij de 21e was ont boden. De 25e verzochten de Staten hem nogmaals, in Den Haag te komen, zodra zijn gezondheid zulks zou toelaten. Volgens Lamberty wilden de Staten, bij wijze van 'expedient', hem in Den Haag doen resideren teneinde als permanent regeringsadviseur in de conferenties over militaire zaken zitting te nemen. De prins verkoos echter, onder voorwenden van ziekte, in het buitenland te blijven. I IO

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 136