voorzien was van 'kleine'- of veldartillerie, dat voor Keizersweert
de Republiek alle kosten had gedragen van zware artillerie, munitie,
magazijnen, hospitalen en het contante geld voor allerhande zaken,
dat dit zo niet kon doorgaan en dat men het op prijs zou stellen,
indien de Engelse troepen niet slechts van lichte artillerie maar ook
van alle andere benodigdheden voorzien werden x).
Een andere moeilijkheid was de keus van een bevelhebber voor
het beleg. De prins van Nassau had zich feitelijk teruggetrokken;
Athlone wilde men hiervoor niet bestemmen, waarschijnlijk om
dat men hem bij het veldleger nodig achtte. Dan kwam von Heiden,
wegens rang en anciënniteit, in aanmerking, maar het ging, volgens
Geldermalsen, toch eigenlijk slecht aan dat de Staat twee legers te
velde had, een onder een Engelse en één onder een Pruisische gene
raal. Met de technische leiding zou niemand minder dan Coehoorn
belast worden, maar het was niet zeker of onze grote vestingbouwer,
die als een hoekige figuur bekend stond, en bij wie men wel enige
wrevel kon vermoeden over het tot nog toe te zijne opzichte ge
voerde beleid, deze functie op zich zou willen nemen. Verder was er
dispuut tussen de beide generaals der cavalerie, Obdam en Ouwer-
kerk. Zij konden anders vrij goed met elkaar overweg, maar in
kwesties van rang, anciënniteit en prioriteit was men - dit blijkt
telkens in het toenmalig leger bijzonder gevoelig. Obdam stond
er op, met zijn oudere collega te rouleren, doch Ouwerkerk wilde
alleen het commando voeren 2). Men vond een voorlopige oplossing
door Obdam het bevel over de cavalerie voor Venlo op te dragen.
De ne dezer maand besluiten de Staten ten slotte, de prins van
Nassau te verzoeken, het bevel over het leger voor Venlo op zich te
nemen en zich zo spoedig mogelijk bij de troepen te voegen. De
prins bevond zich toen te Mühlheim bij Keulen, op weg naar huis.
De 14e beloofde hij, zich naar Venlo, dat immers reeds die dag
ingesloten zou worden, te zullen begeven. In een afzonderlijk
schrijven aan Heinsius gaf hij de hoop te kennen, dat goed voor
artillerie enz. zou worden zorg gedragen en dat het observatieleger
zijn plicht zou doen 'en se postant prés des ennemis'. Men had
volgens hem de Maas een maand eerder moeten overtrekken. Als
medewerkers vroeg hij de luit.-generaals Coehoorn en Salisch,
en de generaal-majoors van Goor en Rantzau 3).
Coehoorn was reeds de 8e Augustus naar Den Haag ontboden
-1) Seer. Res. St.Gl 8 Augustus.
2) Geldermalsen aan Heinsius, Peer 8 Augustus 1702. Tegen de benoeming van Von Heiden be
stond ook het bezwaar, dat men op die wijze wellicht voet zou geven aan Pruisische aanspraken na
de inneming. De brief in extenso in Bijlage 13.
3) Seer. Res. St.Gl 11 Augustus; Nassau aan Heinsius, Mühlheim bij Keulen, 14 Augustus 1702.
12 7