il pourra; le detachement qui etait fait pour aller a Venlo, et qui est asteur a Helmont doit se separer aussi par la disette, envoyant la cavalerie a Maestricht pour rejoindre 1'armee et l'infanterie en Grave; je vais demain au matin la aussi, pour voir jusques ou les apprests du siege sont avancés, dont Monsieur Hop ne nous ecrit pas un mot. Volgens dit alarmerend verhaal zou dus de terugtocht naar Maastricht voor de deur gestaan hebbenOok in een latere brief (van 26 Augustus) herhaalt hij dat van 13 tot 19 Augustus het leger in een zodanige situatie was, dat men meer dacht aan de 'moyens de subsistance' en 'a nous tirer du mauvais pas ou nous étions' dan aan het beleg van Venlo. Het uitblijven der levensmiddelen moest bijna automatisch wanorde en plundering ten gevolge hebben; in derdaad klaagt Athlone hierover in een brief aan Heinsius van 14 Augustus. Marlborough d.e.t. noemt de geruchten over gebrek in het leger, die in den Haag liepen, ongegrond: de broodvoorzie ning was slechts één dag ten achter geweest, en overigens was er 'plenty'. In elk geval heeft Geldermalsen wel wat te hard alarm geslagen: op de 16e, toen hij schreef dat het korps van Obdam op gelost zou moeten worden, ontving deze twee maal instructies van Marlborough over het begeleiden van het convooi, waarin van dergelijke oplossing met geen woord gerept wordt1). De 13e deed de graaf de Goigny een ruitertocht in de Meyerij, met 1000 ruiters en dragonders, 'pour jeter l'alarme dans le pays et hater le payement des contributions'. Hij drong tot Tilburg door en zond vandaar detachementen uit in de richting van Breda, Geer- truidenberg en Den Bosch. Volgens Quincy werd een belangrijk bedrag aan contributie binnen gebracht. De raid duurde echter slechts kort, want de 1 ^e was Goigny in het kamp terug, zonder dat ontmoetingen met vijandelijke troepen hadden plaats gehad 2). Natuurlijk ging de faam de Franse ruiters vooruit. Wilde geruch ten vlogen door het Noordbrabantse land. De vraag doet zich hier bij voor, hoe de bevolking deze gebeurtenissen beschouwde. Men mag n.l. aannemen, dat althans een deel der Noordbrabanders, bij alle schrik voor de oorlogsfakkel, de Franse geloofsgenoten niet bepaald als vijanden kon zien. De commandeur van Den Bosch, de kolonel Utenhove, rapporteerde dat hij over maar weinig troepen beschikte om de humeuren van diverse naturen' in geval van alarm in devoir te houden Reeds in Mei hadden de schepenen en verdere magistraat van Den Bosch een vertoog tot de Staten-Generaal ge richt aangaande de zwakke vestingwerken, het kleine garnizoen en Marlborough aan Heinsius, Everbeek 17, Helchteren 26 Augustus 1702 (V. 't Hoff nr 46 48) Quincy III, £61. 132

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 158