gen ('suivre de pres les ennemis'), het zodoende zijn vrijheid van
handelen ontnemen, en wanneer zich op een of andere wijze een
gunstige kans voordeed, slag leveren. Een tactiek dus, als die welke
Alva in 13^68 met zoveel succes, doch onder geheel andere omstan
digheden, had toegepast, en die hoge eisen stelde aan de activiteit,
waakzaamheid en tactische leiding van de aanvoerder en het physiek
van de troep. Ook de geallieerden wensten verandering in een
toestand, die Noord-Brabant aan de vijand ten prooi liet en uit
verplegingsoogpunt weinig benijdenswaardig was. Het beste middel
hiertoe scheen, de vijand terug te manoeuvreren naar de Demer
door een mars 'par la gauche', die zijn verbinding met die rivier
bedreigde.
De 22e Augustus marcheert daarom het Nederlands-Engelse leger
Zuidwaarts tot Groot-Breugel en Ellicom. De Fransen breken aan
stonds op en gaan eveneens in Zuidelijke richting, aan de Westzijde
van de Dommel. Des avonds bereiken zij Exel. De 23e zetten de
geallieerden hun mars in Zuidwestelijke richting voort en marcheren
over Peer naar Helchteren. Ten Noorden van dit dorp slaan zij zich
neer op de Hechtelse Heide. Boufflers zette nu echter, waarschijn
lijk tegen de verwachting, zijn mars in de richting van Hasselt
voort, in de hoop, het vijandelijk leger of althans de achterste colon
nes tijdens de mars te kunnen overvallen. Hiertoe moest hij echter
het défilé van Hechtel doortrekken, d.i. een ongeveer ilj2 km brede
ruimte tussen de boven-Nethe en de boven-Dommel. Eerst ten
Zuiden hiervan kon het leger in slagorde worden geschaard. Met
een en ander ging zoveel tijd heen, dat intussen de achterste colon
nes der geallieerden zich bij de hoofdmacht hadden aangesloten, die
reeds kampeerde, doch nu natuurlijk eveneens in slagorde werd op
gesteld, met de linker vleugel ten Z. van Spipelpade, terwijl de
rechter zich uitstrekte in de richting van Peer. Voor de linkervleu
gel bevond zich de bovenloop van een beekje, de Ruy; overigens
lagen tussen de legers enige vennen en moerassige plaatsen, doch ook
stroken begaanbaar terreinin elk geval behoefde het terrein geen
beletsel te zijn voor een veldslag. Bij gebreke van een voldoend
nauwkeurige beschrijving is het echter slechts bij benadering moge
lijk, de wederzijdse opstellingen te localiseren. De lengte der beide
slagorden zal waarschijnlijk een 6 a 7 km hebben bedragen, hoewel
wij over de gevechtsformatie geen enkel gegeven bezitten1).
Beschouwingen over de frontbreedte van verschillende slagorden vindt men in Puysegurs 'Art de
la guerre', p. 130 vlg. Hij rekent voor een leger van 60 bataljons en 120 eskadrons op twee linies
op 3300 toises d.i. 61/2 km (1 toise is 1,95 m), bij een tussenruimte van 20 m tussen de bataljons
en 15 tussen de eskadrons.
136