lingen buiten de Keulse poort aan en werden, naar het schijnt na aanvankelijk succes, teruggedreven in een gevecht, waarbij beide partijen vermoedelijk om en bij de 30 man verloren1). Het uit blijven van verdere uitvallen wijst op een betrekkelijk zwakke be zetting, welke niet, als bij Keizersweert, ad libitum kon worden versterkt en ververst. De aanvalswerken vorderden thans naar wens. Coehoorn was, te midden van zijn loopgraven en batterijen, weer in zijn element; alleen zijn verhouding tot Geldermalsen was er nog niet op ver beterd. Herhaaldelijk liet hij door zijn adjudanten orders aan de gedeputeerde vragen, waarop deze het antwoord moest schuldig blijven, zodat hij het ene onprettige figuur na het andere sloeg. Geen wonder, dat hij aan Heinsius zijn beklag deed'Je trouve mon poste ici si difficile et sans cesse si pleyne de difficultés que je prie Dieu que la campagne puisse bientot être finie' 2). De 14e September bij het aanbreken van de dag openden de ge reedgekomen batterijen het vuur; de eerstvolgende dagen mengden nieuwe zich in de strijd; een 'ketel' voor 24 mortieren nam hieraan een krachtig aandeel. Ook des nachts hield de bommenregen aan, waartegen de verdedigers bij gebrek aan gedekt onderkomen ner gens beschutting vonden. Het kan niet anders of het moreel der be zetting moest al spoedig op een zware proef gesteld worden. Tege lijkertijd werden de loopgraven vooruit gebracht; de 16e waren zij voor het fort reeds tot 40 pas van de bedekte weg genaderd. De verliezen bleven aan de zijde der belegeraars gering: tot op dit tijd stip, dus in vijf etmalen bedroegen zij nog slechts 10 a 1 2 doden en 16 a 20 gekwetsten. Bij gebrek aan een bruikbare plattegrond van het beleg is de plaats der batterijen evenmin als die der loopgraven met enige juistheid te bepalen. Slechts vinden wij vermeld dat de 16e een batterij in het dorp Blerik was opgeworpen, terwijl een andere werd aangelegd aan de Westoever der Maas tegenover het N.W. bastion der vesting, teneinde dit bastion en tevens de communicatie van het fort met de stad onder vuur te nemen. Opmerking verdient dat bij dit beleg, ongeacht de krachtige uit werking onzer artillerie, geklaagd werd over de hoedanigheid der kanonnen. Geldermalsen had enige stukken uit Bergen op Zoom doen komen, in afwachting van de aankomst der kanonnen uit We zel. Hij vroeg echter toestemming aan de Raad van State om boven dien enige halve kartouwen uit Grave te mogen lichten, aangezien 1 57 1) Europ. Mere. 218; Quincy £65; Ged. te velde aan St.Gl, September 1702. 2) Geldermalsen aan Heinsius, 12 September 1702.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 183