op de quote van Zeeland een post uitgetrokken voor matrassen en
dekens voor de garnizoenen in Vlaanderen. In Februari had de Raad
van State geklaagd dat hieraan niet was voldaan, terwijl de garnizoe
nen door ziekte en desertie in jammerlijke toestand verkeerden.
Bovendien hadden de hier liggende troepen, voor een belangrijk
deel Denen onder Karel Rudolf, hertog van Wurtemberg, het
ongeluk grotendeels op Zeeland en Stad en Lande gerepartieerd te
zijn, twee bij uitstek slechte betalers onder de provinciën. Droge
zomers hadden in dit land van schorren en kreken de naam, on
gunstig te zijn voor de gezondheidstoestand, doch in de zomer van
1702 scheen Zeeuwsch-Vlaanderen op weg, een soldatenkerkhof
te worden.
Gehele regimenten liepen rond met malaria, zich uitende in in
termitterende, vooral derdedaagse koorts 'et au tres maladies lan-
guisantes'. Zoals Schlippenbach zegt in zijn mémoires, 'enfin,
officiers et soldats crêvoient comme des mouches'. Het regiment
van de hertog van Wurtemberg had meer dan 300 zieken en 2^0
'gesonde'aflossing door een ander werd dringend nodig geacht,
'sonder het welke het gantsch crepeeren moet'.
'Het is te beklagen', schrijft Harboe, Coehoorns opvolger in
Vlaanderen, 'de slegte verpleeging en hulpe voor de soldaten, die
als honden crepeeren moeten, indien geen doctors zich hier vinden,
en de arme luyden op de aarde leggen moeten, uit mangel van een
hospitaal'. Onnodig te zeggen, dat men omtrent de eigenlijke aard
en oorzaak der ziekte in het onwetende verkeerde. Ook het woord
malaria kende men niet hoewel de zaak des te beter. Men wist alleen
van koortsSchlippenbach spreekt van 'une maladie qui approchoit
la peste'. Als nevenverschijnselen worden 'Ethijsie' en 'Hydropisie'
genoemd, welke geleerde termen wij ter vertaling aan de genees
kundige moeten overlaten, en als geneesmiddel noemt Schlippen
bach 'thisanes', wat een soort gerstedrank schijnt te zijn. Hiervan
kwam af en toe een vat aan, waaruit door een onderofficier bij
beetjes want er was alweer te weinig van aan de soldaten werd
uitgereikt.
De officieren zochten, bij gebrek aan vertrouwen in de thisanes,
zoveel doenlijk hun heil in ziekteverlof. Harboe was in October
wegens ziekte afwezig; zijn opvolgers, de brigadiers Lauder en
Schratenbach, vroegen achtereenvolgens ontheffing van hun
functie om dezelfde reden. In het algemeen schijnt de lichamelijke
toestand der hogere officieren niet ideaal geweest te zijn. Coe-
hoorn wordt meermalen in zijn werkzaamheden belemmerd door
'indispositie'; Tscharner, commandant van Bergen op Zoom,