schap in die tijd geen harde beproeving. Gewoonlijk werden zij
in een binnenlands gelegen stad geïnterneerd, genoten binnen de
wallen bewegingsvrijheid en verschaften zich op eigen kosten
voeding en onderdak. Men was ook vrij royaal met het verlenen
van verlof1).
Een scherp contrast met dit alles geeft de behandeling van de
soldaten te zien, en wel het meest aan Franse zijde. In December
van dit jaar bevonden zich 400 Hollandse krijgsgevangenen te Dinant.
Van deze is een request aan de Staten-Generaal bewaard, waarin zij
verzoeken, verlost te mogen worden. Zij kregen niet meer dan
oortjes, d.i. ongeveer drie cent, daags om van te leven, en stierven
dan ook, naar de bewoordingen van het request, als ratten en
muizen. De nog levenden leden van honger, koude en 'sobere
kledij', en de doden werden buiten aan de vest begraven, voor
zover men van 'begraven' kan spreken, want, zo heet het, 'sommige
hebben aarde op haar lijf en andere niet' 2).
De reden van deze treurige behandeling was, dat men aan
Franse zijde hoopte, op deze wijze gevangenen tot dienst nemen
bij de eigen partij te bewegen, wetende dat de geallieerden dit niet
met gelijke munt zouden betalen, omdat deze op Franse overlopers
geen prijs stelden. Om dezelfde reden verboden zij, dat de gevange
nen geld of andere onderstand ontvingen en weigerden zij de tam
boers, die voor uitwisseling of anderszins kwamen, tot hen toe te
laten. Ook was het in de afgelopen oorlog veel voorgekomen, dat
na de vrijlating allerlei belemmeringen aan het vertrek werden in
de weg gelegd, en dat men de verlosten slechts over grote omwegen
hun plaats van bestemming liet bereiken. Slechts wanneer tegen
dit alles waarborgen werden verschaft was men aan onze zijde
bereid, het cartel van 1691 te vernieuwen3). Eerst na langdurige
onderhandeling is deze vernieuwing het volgend jaar tot stand
gekomen.
x) Athlone aan St.Gl, Kampement te Mille, 4 November, met als bijlage een lijst van de gevangen
Franse officieren (124 officieren en 4 commissarissen werden naar Grave gezonden; vijf kregen
verlof naar Frankrijk voor de tijd van 2 tot 6 maanden). De brieven van Marlborough bij Murray,
P- 50, si.
Merkwaardig is in dit verband een bericht in de Amst. Courant uit Luik, van ig December: 'De
Prins van Tserclaes occasie gehad hebbende om een trompetter herwaarts te zenden, heeft de Grave
van Tilly zijn broeder doen complimenteren en bedanken, dat hij hem in October laatstleden heeft
afgelost met belofte van hem in April naastkomende wederom te zullen aflossenwaarop de Grave
van Tilly heeft geantwoord, dat hij te laat zoude komen, dewijl hij zelf in de maand Maart aan hem
een visite wilde geven daar hij nu is'.
2) Request aan St.Gl, actum Dinant 15 December, lectum 28 December 1702. (St.Gl 4e lias
lopende 1702).
3) Nassau aan Athlone, 30 Mei 1702 (St.Gl 2e lias lopende 1702).
I 89