nomen. Het zwakke punt in deze aanspraken was uit de aard der
zaak, dat de keizer zelf niet het minste tot de verovering had bijge
dragen.
Sinzendorf deed zijn betoog dan ook 'met veel modestie', maar
verlangde toch ten minste, dat er over onderhandeld zou worden.
De gedeputeerden verdedigden de houding der Staten naar vermo
gen, doch verklaarden zich overigens ongelast; voor wat de capitu
laties aanging, verwezen zij naar de overleden prins van Nassau, die
zo betoogden zij, vermoedelijk de veiligheid van het garnizoen op
het oog gehad had. Intussen is het duidelijk, dat het hier een zaak van
politieke strekking betrof, die elders dan in het legerkamp behoor
de te worden uitgemaakt; terecht antwoordden de Staten dan ook
(31 October) dat de besprekingen over deze aangelegenheid beter in
Den Haag konden geschieden. De gedeputeerden gingen uiteraard
accoord met deze zienswijze, die voor hen een beslommering
minder betekende x).
De 3 e November keerde het leger gelijk wij zagen terug naar het
oude kamp van Soetendaal. Er waren veel zieken en de tenten waren
verrot. Van eind Maart tot begin November was dan ook een ab
normale lange duur voor een toenmalige veldtocht. Atfilone bleef
nog enige tijd te Luik tot het afwikkelen van allerhande zaken;
terwijl Marlborough, in gezelschap van Obdam en Geldermal-
sen, naar Den Haag terugkeerde.
Deze reis is merkwaardig door een voorval, dat bij een enigszins
andere afloop gemakkelijk een andere gedaante aan de Spaanse Suc
cessieoorlog had kunnen geven. De reis werd gemaakt in een trek
schuit; 23 soldaten waren ter beveiliging aan boord, en een 30-tal
ruiters escorteerde het vaartuig op de beide oevers. Coehoorn
volgde in een tweede schuit, eveneens met een bemanning van sol
daten. Te Roermond werd gedineerd bij de gouverneur, de prins
van I IoLSTEtN Beek, waarna de reis werd voortgezet. In de nacht
van 4 op 3 November echter werd het vaartuig, waarin Marlbo
rough en zijn twee reisgenoten zich bevonden, overrompeld door
een troep partijgangers uit Gelder, die het trektouw grepen, het
schip naar de kant trokken, de bemanning door een geweersalvo
buiten gevecht stelden en voor het overige gevangen namen. De
overval, een echt vrijbuitersstukje, had plaats een paar uur ten Noor
den van Venlo, blijkbaar op een ogenblik, waarop de schepen elkaar
uit het gezicht hadden verloren, en ook de ruiters niet ter plaatse
waren. Obdam en Geldermalsen waren, volgens het zonderlinge
Ged. te velde aan St.Gl 29 October 1702, met bijlagen. Weensche Gezantschapsberichten,
II Dl p. 239 (R.G.P. 79). Murray, Bulletin 30 October.
196