borough gevraagd. De Palts, Trier, Mainz en de bisschop van
Raab werd verzocht, hun medewerking te verlenen. Tot eind
December bleef Ouwerkerk, die zich voor dit doel te Coblenz had
gevestigd, met de voorbereiding van de expeditie, waarin later ook
het innemen van Trier was opgenomen, bezig. De grote moeilijk
heid was, de vereiste troepen bijeen te krijgen. De landgraaf van
Hessen—Kassel maakte bezwaar, de zijne, hoewel aan de bondgeno
ten verhuurd, in te zetten ter verovering van Trarbach. De 2000
Pruisen konden niet gemist worden bij de blokkade van Rijnberk
en Gelder. De 12e December waren zodoende in plaats van de
vereiste 1^ 000 man niet meer dan 4000 man voetvolk en 2000 man
te paard beschikbaar, inbegrepen de drie Nederlandse bataljons,
die onder Hompesch in Coblenz lagen.
De 28e moest Ouwerkerk tenslotte aan Heinsius berichten, dat
het beleg van Trarbach geheel ondoenlijk was wegens de slechte
wegen als gevolg van zware regenval. Zelfs de keurvorst van Trier
was het in dit geval met hem eens. Eerst in Januari van het volgend
jaar werd het plan in andere vorm weder opgevat1).
Terwijl Ouwerkerk nog werkte aan zijn plannen voor een
nieuwe operatie waren beide partijen reeds lang de welverdiende
winterrust ingegaan. De 7e November kreeg Athlone van de
Staten-Generaal de definitieve lijst der winterkwartieren toegezon
den, tegelijk met de nodige patenten om naar de garnizoenen te
marcheren.
Gelijk met of onmiddellijk na het geallieerde leger ging ook het
Frans-Spaanse uiteen. Aan beide zijden werden bevelhebbers aan
gewezen om tijdens de winter het bevel te voeren. Uiteraard waren
ook tijdens het winterseizoen kleinere ondernemingen en aanslagen
niet uitgesloten; evenzo moest met een vroegtijdig, min of meer
verrassend te velde komen der wederpartij worden gerekend.
Boufflers vond het zelfs nodig, met het oog op deze eventualiteiten
te bepalen dat de helft der kolonels bij het regiment moest blijven.
Vergelijkt men de wederzijdse dislocatie, dan blijkt dat aan ge
allieerde zijde sterke krachten waren opgehoopt in de voornaamste
vestingen. Allereerst in de Maasstreek: Luik, Maastricht, Aken,
Venlo en Roermond. Daarnaast in de Brabantse garnizoenen Den
Bosch, Breda en Bergen op Zoom en tenslotte in Vlaanderen. Het
overige was in betrekkelijk kleine garnizoenen in het binnenland
verdeeld, behalve een aanzienlijke macht die de nog in vijandelijke
handen zijnde vestingen in de Rijnstreek blokkeerde.
Seer. Res. St.Gl 14, 23 November; 21, 22, 26 December 1702; Ouwerkerk aan St.Gl,
Coblents 28, 31 December 1702, 4, 7, 11, 18, 2£ Januari 1703.
I99