schapen. Met ernst drong de Raad aan op meer geregelde betaling der 'militie'waardoor de compagnieën ook beter compleet zouden zijn. Bij het achterwege blijven van betaling schoot nl. de solliciteur de soldij voor, en berekende hiervoor rente, welke op het totale bedrag gekort werd. Dit had dan ten gevolge dat een of meer man schappen minder aangehouden werden dan volgens de Staat van oor log het geval moest zijn. Er ontstonden dus 'mortepayen', hetgeen in die tijd de gewone wijze was om geld te vinden voor allerlei noodzakelijk geachte uitgaven, bij het ontbreken van een centrale militaire administratie. Voorts herhaalde de Raad zijn jaarlijkse vermaningen inzake het betrachten van meer spoed bij het delibereren over de consenten, en het 'gaaf en zuiver' dragen der consenten, en niet met allerlei clau sules en 'accrochementen', die de afdoening vertraagden en ver warring stichtten tussen de provinciën. Evenzo nopens het tijdig afdragen of 'furneren' der penningen van de eenmaal toegestane con senten aan de ontvanger-generaal der EInie. Tijdig dienden de pro vinciën te zorgen voor het heffen van 'geproportionneerde midde len', zolang niet voldaan was aan artikelen 6 en 7 der Unie van Utrecht, die het heffen van eenparige middelen in de gehele Unie voorschreven. Nogmaals waarschuwde de Raad tegen het staken der noodzakelijke betalingen tijdens het delibereren over de con senten Tenslotte werd er nog eens aan herinnerd hoe onvergelijke lijk veel lager de kosten van fortificatiën, magazijnen, fourage en velerlei andere uitgaven zouden kunnen zijn indien contant zou kun nen worden betaald. Een leerzaam stuk is deze petitie: zij legt de vinger op tal van zwakke plekken in ons toenmalig krijgsbestuur, en toont aan, dat dit niet alleen traag en gebrekkig, maar ook duur functionneerde. De vermaningen van de Edelmogenden, hoe goed ook bedoeld, konden begrijpelijkerwijze de oorzaken van het kwaad, welke in een primitief Sestuurs- en vooral ook belastingstelsel zetelden, niet wegnemen. Om dezelfde redenen echter was men, om in onze Repu bliek iets te bereiken, in hoge mate op onderlinge inschikkelijkheid aangewezen, en, zo gezien, konden de betuigingen in elk geval geen kwaad. Nauwelijks was het nieuwe jaar ingetreden of de Raad had een ernstig beroep te doen op de offervaardigheid der natie. Op s en 6 Januari verscheen hij in de Staten-Generaal met een extraordinaris petitie van 2 900 000 gulden voor de kosten van de a.s. campagne en £00 000 gulden voor magazijnen van fourage. De 1 $~e volgde een aanvraag van 6 190 000 gulden voor het in zee brengen van een vloot 218

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 244