Nog meer zorg baarde de vervulling van een andere post, die van generaal der infanterie. Slangenburg en Noyelles vielen het meest in de termen, doch Salisch, de gouverneur van Breda, en Coe- hoorn achtten zich mede geschikt voor de functie en dreigden zelfs ontslag te nemen. Tenslotte verenigden de meeste provinciën zich met de benoeming der beide eerstgenoemden, resp. als eerste en tweede generaal der infanterie. Doch nu deed zich een moeilijkheid van geheel andere aard voor. De i ge Maart droegen de Staten van Friesland hun gedeputeerden ter generaliteit op, de thans vijftienjarige Johan Willem Friso te recommanderen voor de betrekking van generaal der infanterie, met rang boven de andere generaals. Maakten de andere provinciën hiertegen 'zwarigheid', dan hadden de afgevaardigden opdracht, niet toe te stemmen in de benoeming van een veldmaarschalk en niet te dulden dat ten deze een 'finale conclusie' werd genomen. Een gelijk standpunt namen de Staten van Stad en Lande in, die eveneens voor de belangen van hun erfstadhouder wensten op te komen. Reeds het vorig jaar hadden beide provinciën een soortgelijk 'advies' ingezonden. In hun vergadering van 6 April stelden de Staten-Generaal de rangorde vast voor de generaals der vreemde troepentevens werd die dag langdurig beraadslaagd over de benoeming van twee veld maarschalken en twee generaals der infanterie. De Friese Staten, vernemende dat in deze vergadering op hun verlangen 'geen de min ste reflexie' was genomen, handhaafden hun 'accrochement' op het aanstellen der veldmaarschalken, en gaven hun gedeputeerden te vens reeds bij voorbaat opdracht, ernstig te waarschuwen tegen een eventuele bezending naar de Friese hoofdstad. De Staten-Generaal waagden het niet, de benoemingen bij overstemming door te zetten immers in dat geval bestond grote kans dat de beide weerspannige provinciën de te hunner repartitie staande troepen zouden verbie den, de aldus benoemde generaals te gehoorzamen. Een verdere complicatie vormde de slechte onderlinge verstand houding van onze hoogste bevelhebbers. Slangenburg en Noyel les wilden geen van beiden onder de ander dienen, en Coehoorn wilde geen van deze collega's gehoorzamen. Salisch vroeg liever ontslag dan onder Slangenburg te worden ingedeeld, die in prik kelbaarheid en lastigheid van humeur alle anderen de loef afstak. Flet resultaat van dit alles was, dat noch veldmaarschalken, noch generaals der infanterie werden benoemd. Echter werden Slan genburg en Noyelles zonder de titel, toch commandant der in fanterie in de respectieve legers, 'sans rouler avec aucun lieutenant - 233

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 259