De 9e Juni kreeg hij order zich naar het leger te begeven, dat bij Bergen op Zoom gevormd werd. Hop, die intussen naar Den Haag gereisd was, vertrok vandaar de 18e en kwam, na langdurig opont houd ten gevolge van tegenwind, de 21e te Lillo. Nog dezelfde dag nam hij in het kamp te Stabroek deel aan een conferentie over 'het bewuste dessein'. Waarin dit 'dessein' bestond zal nog ter sprake komen. OPERATIEPLANNEN Reeds terwijl Bonn nog belegerd werd kwam de vraag op het tapijt, wat men na de te verwachten inneming met het leger zou aan vangen. Evenals het beleg van Keizersweert moet ook dat van Bonn voor namelijk als een staatkundige noodzakelijkheid worden gezien. Be halve de reeds eerder genoemde redenen was het vooral de aandrang van de Keizer en de Duitse vorsten die er de stoot toe hadden ge geven. Marlborough was er niet sterk voor geporteerd geweest, doch had de onvermijdelijkheid ingezien van de onderneming, die haar reden van bestaan meer vond in het kader der algemene oorlog voering dan in de strijd om de Zuidelijke Nederlanden. Ook Coehoorn had slechts node met het beleg ingestemd, zo dat hij, toen de aankomst van troepen en materieel belangrijke ver traging ondervond, zelfs aan Marlborough voorstelde, het beleg tot het einde van de veldtocht uit te stellen: dezelfde gedragslijn dus als hij een jaar tevoren ten aanzien van Keizersweert had voor gestaan. Marlborough en Coehoorn voelden beiden meer voor een operatie aan de kant van Vlaanderen en de zeekust; de Duitse bond genoten daarentegen zagen het zwaartepunt der oorlogvoering gaarne zoveel doenlijk naar Bovenrijn en Moezel verplaatst, en het beleg van Bonn kon als een eerste stap in deze richting beschouwd worden. De berichten omtrent de ongunstige wending der zaken in Duits land en hiermee gepaard gaande verzoeken om bijstand waren dit jaar niet van de lucht. Wij maakten reeds melding van de zending van Rhebinder en van het detachement van Goor naar de Boven rijn, waar hij eind Maart aankwam. HOOFDSTUK VIII 2 60

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 288