stad aen te tasten, ende verdere grote steden van Brabant onder brandschatting te stellen'. Het plan kwam Hop 'faisabel en goet' voor; alleen vreesde hij dat het niet naar de zin zou zijn van de Duit se bondgenoten en geen voldoende diversie teweeg zou brengen om de Franse strijdkrachten in Zuid-Duitsland te verzwakken. Hij gaf daarom in overweging of het niet beter zou zijn, aanstonds na het innemen van Bonn naar de Moezel te marcheren 'om te sien off men op die wyse het defaut van de cuirasse van Vranckryck sal konnen naderen, en haer trouppes tot defensie van deselve van den Ryn te doen retourneren'. Met het 'defaut in de cuirasse van Vranckryck' bedoelde de schrijver de omstandigheid dat de Franse grens aan de kant van de Moezel slechts in geringe mate versterkt was. Afgezien van het weinig betekenende Trarbach en het onversterkte Trier versperden hier slechts Thionville en Metz de weg naar het hart van Frankrijk; geen driedubbele vestinggordel als in het Noorden. Wilde men, zo eindigde Hop zijn brief, tot een diversie aan de Moezel overgaan, dan diende het besluit hiertoe spoedig, en niet eerst na de val van Bonn genomen te worden, in verband met de noodzakelijke voorbereidingen In zijn antwoord van de 27e legt Heinsius de motieven bloot wel ke voor een beleg van Antwerpen pleiten. Vooreerst dat Coehoorn er altijd zeer op gesteld geweest is, 'en na alle apparentie sterck in die sentimenten sal blijven'. Dan zou een verovering van Antwer pen, tezamen met de thans binnenkort te verwachten frontverande ring van Portugal, een 'seer groot alarm' in Spanje maken, en de Spanjaarden wellicht bewegen, zich voor de Keizer te verklaren; Zeeland en de Staatse frontieren in het algemeen zouden beter be veiligd zijn, terwijl de contributiën een welkome bijdrage voor de krap voorziene schatkist zouden vormen. Vervolgens wijdt Hein sius beschouwingen aan de tocht naar de Moezel. Aangaande het nut ervan verkeert hij nog in twijfelhij spreekt zich niet tegen de onderneming uit, doch acht nog een grondig onderzoek en rijp overleg noodzakelijk. Ook hij dringt aan op een spoedige beslissing, 'want tijt verlooren is al verlooren in deze occasie' 2). De kwestie van de Moezelveldtocht werd nog meer actueel door de zending van Harrsch, ook wel Harrasch genoemd, keizerlijk kwartiermeester-generaal afgevaardigd door prins Lodewijk van Baden, en van een credentiaal van de keurvorst van de Palts, die eveneens voor de diversie pleitte, voorzien. Te Düsseldorf had hij de 12e April geconfereerd met Marlborough, Coehoorn en de ge- x) De brief in extenso bij Van Sypesteyn, 'Menno van Coehoorn', p. 168. 2) Verbaal van Hop (St.Gl 8216), gedeeltelijk bij Van Sypesteyn, p. 169. 262

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 290