Nederlands-Britse troepen tot 20 bataljons en 8 eskadrons zouden worden opgevoerd: een en ander bij Secrete resolutie van 22 Mei. Doch overigens bleven zij bij hun resolutie van de 17ezij achtten de expeditie thans niet 'practicabel', doch hoopten dat zij later nog eens zou kunnen plaatsvinden. Van de laatste besluiten is blijkbaar een kalmerende werking uitgegaan: het eerstvolgende keurvorstelijk schrijven inzake de Moezel-affaire dagtekent eerst van 19 Juni. Voorlopig restte nog slechts het 'grote dessein'. Het ging Marl borough zeer ter harte; reeds terwijl het leger nog voor Bonn lag, drong hij telkens bij Heinsius aan op tijdige voorbereiding dier ope ratie. Mogelijkerwijs hebben in deze Engelse handelsbelangen een rol gespeeld, misschien ook de wensen der Tories, bij wie een sterke voorkeur bestond voor de bij de Britten toch reeds in trek zijnde krijgsverrichtingen aan de zeekust, en een even grote tegenzin in meer landwaarts gerichte operaties. Doch het zal duidelijk zijn, dat ook afgezien van dit alles de verovering van Antwerpen een groot succes voor de bondgenoten zou hebben betekend. De gehele verdediging van het Noordfront der Zuidelijke Nederlanden zou zij uit haar voegen hebben gelicht. De vraag was slechts, hoe dit be langrijk resultaat te bereiken. De vesting zelf bood niet de grootste moeilijkheid: haar wallen waren verouderd en in slechte toestand. Wel zou zij, wegens haar grote omvang, veel troepen voor insluiting vereisen, doch hier stond tegenover, dat aan de Westzijde wegens de mogelijkheid tot het stellen van inundatiën met een geringe macht zou kunnen worden volstaan. De voornaamste hinderpaal waren de in 1701 aangelegde liniën, die men, waar dan ook, moest forceren en die door een veldleger, slechts weinig minder sterk dan dat der verbondenen, werden ver dedigd. Tot de aanval op een door versterkingen gedekte vijand ging men in die tijd niet dan bij uiterste noodzakelijkheid over. In het al gemeen was het echter niet moeilijk - de gebeurtenissen in latere jaren hebben zulks aangetoond - de vijand door een of andere de monstratie van het bedreigde punt weg te lokken, vervolgens de eigen troepen in snelle marsen op dit punt te concentreren en aldus de linie onder weinig tegenstand te doorbreken. Ook daarna had men echter nog met des vijands veldleger te rekenen, dat men of moest aanvallen en verslaan, of wel, indien het de slag niet accep teerde, van de bedreigde vesting moest trachten weg te manoeu vreren, b.v. op de wijze als in de laatste veldtocht met Boufflers ten opzichte van de Maasvestingen geschied was. Voor een beleg toch werd vereist dat een observatieleger tussen het insluitings- en 266

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 294