de linien van Antwerpen te praesenteren en oock van die syde den vyant te allarmeren, en alsoo te verhinderen, dat geen detachement over de brug van Antwerpen aan de Vlaamsche syde schicke'. Ob- dam daarentegen schrijft aan de Staten en aan de griffier Fagel op een wijze, alsof niet een demonstratie doch een aanval van hem wordt verwacht, en betoogt van dit laatste met klem de onmogelijk heid. Na de aderlating van tien bataljons was hem de moed ontzon ken. Hij zat, naar hij aan Fagel schreef, 'tussen twee stoelen in de assche'. Tegen de linies bij Merxem en elders werden enige ver kenningen gehouden, doch Obdam hield het - en niet ten onrechte - voor 'dollemanswerk' de vijanden hier aan te vallen; daarentegen meende hij zelf 'gantsch niet buiten gevaar te zijn om door haar self in dit campement te worden besogt'Er waren, gelijk hij reeds eerder betoogd had, veel te weinig generaals in het leger; hij komt nog eens terug over het hem bij Bonn aangedane ongelijk (inzake het niet regelen van zijn verhouding tot Marlborough), en beklaagt zich er ten zeerste over dat hij 'alle de projecten' van Coehoorn, die van lager rang is dan hij, moet inwilligen, en daardoor zelf ge vaar lopen 'een affront te lijden'. Kortom, uit al zijn brieven spreekt een uiterst wrevelige, pessimistische en gedrukte stemming, anders dan men wenselijk zou achten aan de vooravond van een slag T). Gelukkig kwamen de 29e de verwachte troepen van Holstein en Saksen-Gotha in het leger, dat met inbegrip van deze troepen nog slechts 13 bataljons en 26 eskadrons sterk was. Dezelfde dag werd een brief van de 28e van Marlborough ontvangen, waarvan de inhoud niet bepaald bemoedigend was. Het grote leger stond te Op- heers, op zeker nog vijf dagmarsen afstand. De hertog was voorne mens zijn mars voort te zetten, en waarschuwde dat Villeroy thans in het doorsneden gebied van de Demer was aangekomen, waaruit hij zonder gevaar te lopen een detachement kon doen. Weliswaar beloofde Marlborough in dit geval zo spoedig mogelijk de ge vraagde versterking te zullen zenden, maar, gezien de omstandig heden, mocht dit als een magere toezegging worden beschouwd. In een krijgsraad, in de namiddag van de 29e, werd de thans duide lijker voor ogen staande toestand besproken. Hoewel men besefte, dat de positie te Ekeren niet zonder gevaar was, werd na veel deliberatie besloten, het kamp nog niet te verplaatsen, doch de grote bagage de volgende morgen vroegtijdig naar Bergen op Zoom te zenden, 's vijands bewegingen zorgvuldig te verkennen en verder 9 Hop aan Fagel, Bergen op Zoom 27 Juni, in Eur. Mere. 71id. bij Van Sypesteyn 'Leven van Menno van Coehoorn' p. 200 Obdam a.d. St.Gl, kamp van Ekeren 28 Juniidem aan Fagel, 28 Juni (beiden in St.Gl 7158, id. in De Gelder, 'Ekeren' p. 15 en 16); id. Eur. Merc. 16^. 293

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1956 | | pagina 321